geboorte van een volksbuurtje

door addy schuurman
14 december 2018om 12:23u

De geboorte van een volksbuurtje. De Tolliusstraat en de Nicasius(dwars)straat, 1898-1940

Amersfoortse woningtoestanden anno 1900

In de tweede helft van de negentiende eeuw barstte de Amersfoortse binnenstad uit zijn voegen. Vooral rijke gezinnen verlieten het centrum; zij lieten fraaie stadsvilla’s bouwen langs de Singels en in het gebied aan de voet van de Amersfoortse berg. Maar ook in het centrum bleef de bevolking groeien. Als gevolg van de uittocht van de welgestelden nam daar het aandeel arbeiders en armen snel toe en daarmee verslechterden de woontoestanden zienderogen. Op verschillende plaatsen woonden paupers in woningen “(…) nog niet goed genoeg voor varkens- of hondenhok; walgelijke kweekplaatsen van de verregaandste onreinheid, onzedelijkheid en dronkenschap; zulke pestholen, waarvoor nog schandelijke huurprijzen worden geëischt, zijn ook hier ter stede nog bij tientallen te vinden. (…) kale, berookte en gescheurde muren, open vloerplanken, gebarsten, met stukken papier dichtgeplakte of met een prop oude vodden dichtgestopte vensterruiten. Overigens ten deele verrot en verveloos houtwerk, soms gespeten; op hun hengsels of krammen balanceerde kamerdeuren, enz.” Aldus de Amersfoortsche Courant anno 1898.

Drie jaar later trokken de burgemeester, de wethouders en verschillende raadsleden gewapend met een notitieblok de stad in. Zij bezochten 1010 woningen. Wat ze aantroffen viel hen niet mee. Helaas verzamelden zij vooral statistisch materiaal; er was weinig aandacht voor de couleur locale. Vrijwel niets over de eerste indrukken, over de smeerboel, de stank, de rook, de kou. Wat we wel weten is het volgende: de binnenstad telde een enorme verzameling kleine één-, twee- of driekamerwoningen, dikwijls volgepakt met grote gezinnen. Vijf of meer kinderen was geen uitzondering. Nergens waterleiding, overal vochtplekken in huis en last van lekkage. De huren? Die waren relatief laag: voor een één- of tweekamerwoning werd ‘slechts’ ƒ0,50 tot ƒ1 per week gevraagd, maar voor een driekamerwoning liep de huur al snel op tot ƒ1,- à ƒ1,50.

Wat te doen?

Het feit dat B en W er hoogstpersoonlijk anno 1901 op uit trokken bewijst dat het stadsbestuur de woontoestanden in de binnenstad niet meer als vanzelfsprekend nam. Het optreden paste in een trend: overal in den lande verrichten gemeentebesturen in die jaren woningonderzoeken, de ene wat uitgebreider en gedetailleerder dan de andere. Woningbouw en woningtoestanden stonden in het middelpunt van de belangstelling. Dat kwam onder andere dankzij de nieuwe  Woningwet. Eveneens in 1901 van kracht gegaan, moest de nieuwe wet een einde maken aan de trieste bedoeningen in de oude binnensteden.

De Woningwet stelde onder meer landelijke kaders vast voor de lokale bouwvoorschriften. Bovendien werd van gemeenten gevraagd om slechte woningen onbewoonbaar te verklaren. Voor vervangende woonruimte zorgde de wet ook: het Rijk stelde voorschotten beschikbaar voor arbeiderswoningbouw, te bouwen door ‘erkende’ sociale woningbouwverenigingen of door gemeenten zelf.

De logische combinatie van maatregelen was een succes. Voor 1901 hadden gemeenten ook al verordeningen op het bouwen en wonen (Amersfoort sinds 1884) die voorzagen in onbewoonbaarverklaringen, maar die bleven vaak een dode letter. Voor een dakloos gezin was er immers dikwijls geen vervangende woonruimte. In de praktijk dwong de gemeente meestal een huisbaas met wat lapmiddelen de ergste toestanden te verbeteren en met een ‘kijk maar of het gaat’ trok de gemeentelijke opzichter naar een volgende klus.

Sociale woningbouw? In alle grote steden kwamen al in het derde kwart van de negentiende eeuw kleine woningbouwverenigingen van de grond, maar niet in Amersfoort. In de gemeenteraad was men huiverig voor dergelijke initiatieven. De goedkoopste oplossing – eenvoudige woningbouw op een goedkope locatie buiten de stad – leidde volgens een meerderheid in de raad alleen maar tot leegstand in de binnenstad. Verder had de bouw van nieuwe, goedkope arbeiderswoningen een negatieve aanzuigende werking: men was bang dat door sociale woningbouw de stad zou volstromen met paupers van elders, waardoor de stad het afvalputje van Nederland zou worden! Sociale woningbouw was alleen een goed instrument zolang de totale woningvoorraad niet toenam. Een eventuele woningbouwvereniging zou dus eerst onbewoonbare huizen in de binnenstad op moeten kopen, deze vervolgens slopen en op diezelfde plaats nieuwbouw plegen. Maar goedkope woningen buiten de singels, daar zat niemand op te wachten, aldus de gemeenteraad.

Nu zag de gemeenteraad sowieso niet in dat volkshuisvesting een algemeen belang diende. Men zag geen principieel onderscheid tussen een woningbouwvereniging en een particuliere bouwonderneming of een huisjesmelker. Volgens een meerderheid in de raad was het hek van de dam als de gemeente financiële steun aan sociale woningbouw zou verlenen: ‘wat je aan de een geeft, kun je de ander ook niet weigeren’. En de belangen van arme huurders, die een goede woning nodig hadden? Dat waren zuiver particuliere belangen. Want de stad als geheel schoot er toch niets mee op wanneer arme gezinnen een goede woning hadden? Kortom, op geen enkele manier was voor het stadsbestuur een volkshuisvestelijke taak weggelegd.

De meerderheid in de gemeenteraad mocht er aldus over denken, er waren ook kopstukken in bestuurlijk Amersfoort die er heel andere opvattingen op nahielden. Zo richtte in 1884 de Amersfoortse burgemeester (van ARP-huize) Van Asch van Wijck een eerste woningbouwvereniging op: de ‘Vereeniging tot het bouwen en verbeteren van woningen’. De vereniging stelde zich ten doel om krotten in de binnenstad aan te kopen en deze te vervangen door betere woningen. Ongetwijfeld kwam de burgemeester al snel tot de conclusie dat een rendabele exploitatie op deze manier niet mogelijk was. Want er gebeurde jarenlang niets. Pas in 1903 bouwde de Vereeniging een complexje van 26 woningen op een terrein tussen de Wolfertsteeg en de Puntenburgerlaan. Buiten de Singels dus.

De NV Volkshuisvesting

In de jaren rond 1900 ging het roer om. De Woningwet stond op punt van invoering en ook in Amersfoort besloot een groepje bestuurders en burgers op te staan. Een nieuwe aanpak voor de sociale woningbouw was gewenst. Door eerst buiten de stad op een goedkope locatie woningen te bouwen kon men in een later stadium met de verdiensten daarvan eventueel woningen in de binnenstad verbeteren. Deze strategie moest wèl werken.

In 1898 werd de NV Volkshuisvesting opgericht met in het eerste bestuur allemaal ‘bekende Amersfoorters’: de burgemeester F.D. Schimmelpenninck, de wethouder M.L. Celosse, raadslid David Gerritsen, de gemeentearchitect W.H. Kam en verder onder andere een joodse tabakshandelaar (A. Herschel), een predikant van de Remonstrantse gemeente (I. Hooykaas) en een arts (W. Schreuder); ook nog ene mejuffrouw Middelburg, maar over haar later meer; voorzitter van het bestuur was J.D. Rolandus Hagedoorn, een oud-militair, die zich in Haarlem ook met sociale woningbouw bemoeid had. Politiek gezien een groepje van niet-kerkelijke, liberale signatuur, zowel conservatief (Schimmelpenninck), als progressief (Gerritsen en Middelburg).

De vereniging kocht een terreintje aan vlak langs de ‘kersenlijn’, tussen de Utrechtseweg en de Leusderweg. Men liet het verkavelen en straten aanleggen. Uitkomend op de Utrechtseweg werden de Tolstraat (in 1914 werd de naam veranderd in Joannes Tolliusstraat) en de Leenaert Nicasiusstraat aangelegd, die met elkaar verbonden werden via de Leenaert Nicasiusdwarsstraat. Op 18 september 1899 kon de vlag uit: de eerste twintig woningen werden opgeleverd. Zij waren gebouwd door een aannemer uit Kortezwaag voor een bedrag van in totaal ƒ29.225 (dus ± ƒ1460 per woning).

De belangstelling voor de nieuwe woningen was boven verwachting. Liefst 59 gezinnen meldden zich als potentiële huurders. De volgende jaren werden dan ook regelmatig nieuw blokjes woningen bijgebouwd. Tot 1904, toen viel de nieuwbouw stil. In de jaarverslagen van de NV Volkshuisvesting viel te lezen dat er anno 1905 in Amersfoort voldoende goede en goedkope woningen waren. Een tijdelijk verschijnsel, want na vijf jaar nam de vraag naar goedkope woningen weer snel toe. Zelf bouwde Volkshuisvesting in 1910 nog een blokje van acht woningen aan de Tolstraat (kosten ƒ1930 per stuk).

De nieuwe vraag naar arbeiderswoningen na 1910 werd echter vooral ingevuld door nieuwe woningbouwverenigingen die grote complexen bouwden met behulp van Rijksgeld. De NV Volkshuisvesting ging dergelijke initiatieven uit de weg. Men heeft voor zover bekend nooit bij het Rijk aangeklopt voor een lening. Vond men dat niet nodig of hechtte Volkshuisvesting aan zijn onafhankelijkheid? We weten het niet. Feit is wel dat Volkshuisvesting in 1911 de NV Volkshuisvesting II oprichtte, die wel Rijksgeld aanvroeg en enkele jaren later met behulp van een lening een complex van 88 woningen aan de Liendertseweg (Kruiskamp) bouwde. Volkshuisvesting II was de eerste in een lange reeks van ‘erkende’ woningbouwverenigingen, die na 1910 Amersfoort van honderden goedkope arbeiderswoningen voorzag. Met klinkende namen als Goed Wonen, Sint-Bonicacius, Sint-Ansfridus, Eigen Dak, Eigen Haard en Vooruitgang is ons Streven.

Bron: Woudenberg, Sociale woningbouw in Amersfoort

Wonen in de Tollius- en Nicasius(dwars)straat

Terug naar de NV Volkshuisvesting en het buurtje langs de ‘kersenlijn’. De woningen in het buurtje waren eenvoudig. De oudste woningen werden opgeleverd met een kelder, twee kamers en een zolderkamer. De eerste kamer op de begane grond beschikte over een bedstee, een schouw en twee kasten en werd meestal als woonkamer en slaapkamer voor de ouders gebruikt, de tweede kamer (met een bedstee, een schouw, een aanrecht, een kast en een kelderkast met toegang tot de kelder) diende dikwijls als keuken en – eventueel – slaapkamer voor de kinderen. Op de eerste verdieping was nog een een geheel beschoten zolder met een kamertje, meestal gebruikt als slaapkamer voor de kinderen. Sommigen zolders beschikten over een dakkapel, anderen moesten het met een dakpansraam stellen. Tegen het huisje stond een aanbouw, die men kon gebruiken als kookplaatsje, schuurtje en/of privaat (met tonnetjes die een of twee keer in de week werden opgehaald). Bijzonder was, dat de woningen direct aangesloten werden op de waterleiding. De woningbouwvereniging had voor zijn huurders voor ƒ6 of ƒ7 per jaar een contract afgesloten voor onbeperkte levering (van koud water).

De huisjes mochten klein zijn, tijdens een executieverkoop kwamen er toch nog heel wat spulletjes te voorschijn. Eembode 19-9-1930

De huren waren aanzienlijk; zij lagen ruim boven de huren die voor krotwoningen betaald moesten worden. Van de woningen uit 1899-1904 moesten de goedkoopste woningen ƒ 1,60 per week opbrengen (al in 1903 verhoogd naar ƒ1,70), terwijl de duurste woningen ƒ 2,60 per week kostten. De woningen uit 1910 deden zelfs al ƒ2,85 per week. Dat waren behoorlijke bedragen; ga maar na: ƒ1,60 huur per week maakt ƒ 83,20 per jaar. Dat betekent dat de bouwkosten in principe in 17,5 jaar terugverdiend werden (als je afziet van onder meer onderhoudskosten aan de woningen en rente op het geïnvesteerd kapitaal). En de huurders? Hoeveel een arbeidersgezin in die tijd gemiddeld verdiende is niet helemaal duidelijk, maar de overgrote meerderheid verdiende minder dan ƒ500 per jaar. Een zesde deel van het inkomen of zelfs meer ging dus op aan de huur.

Lang niet iedereen kon zich dus een woning in de Tolstraat en Nicasius(dwars)straat veroorloven. Alleen de betere arbeider met een vaste baan kwam daarvoor in aanmerking. Uit de Amersfoortse adresboeken uit de jaren 1900-1904 bleek, dat de eerste generatie huurders een mengelmoesje was van ambachtslieden (een smid, een timmerman), maar vooral heel divers personeel in de dienstensector: een bouwkundige, een onderwijzer, een conducteur van de HIJSM, een leraar aan de ambachtsschool, een politieagent, een omroeper; ja zelfs een koppel kunstschilders had een woning bemachtigd.

De bewoners

Heeft een dergelijk wijkje een geschiedenis? Gebeurt er wel eens iets? Wie de kranten uit de jaren 1900-1940 doorkijkt, komt af en toe berichtjes tegen over het buurtje en zijn bewoners. Zo waren er enkele verkeersongelukken waarbij zelfs een dode te betreuren viel. De Nicasiusstraat werd getroffen door een paar brandjes. Er werd wasgoed gestolen, en een fiets – ook in 1919 al. Er werden door de politie bonnen uitgeschreven voor openbare dronkenschap en voor het venten met een ijskar zonder vergunning. Een andere keer was er een compliment voor de kinderen uit de buurt omdat zij zo’n mooie boog hadden gemaakt ter gelegenheid van Koninginnedag. Af en toe bood een bewoner iets te koop aan: een fiets, een hondje, een kinderwagen, zelfs een zeilboot. En sommige bewoners verrichtten vrijwilligerswerk, voor de geheelonthoudersbond, de Amersfoortse Esparantistenvereniging, de Bibliotheek en Leeszaal voor de rijpere jeugd of voor de Spiritistische Vereeniging Harmonia. En wie met de jaarlijkse rijwielbedevaart naar Kevelaer meewilde, kon zich in de Tolliusstraat opgeven. Zo maar een paar inkijkjes in het leven van de bewoners.

Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 1-10-1913

De bekendste bewoner uit de vooroorlogse tijd was Jan Hofland; rond 1910 woonde hij enige tijd in de Nicasiusstraat. Wie hij was? De sociaaldemocraat Hofland was afkomstig uit Haarlem en was door zijn partij naar Amersfoort gestuurd om daar de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij te organiseren. In 1915 werd hij als eerste socialist in de Amersfoortse gemeenteraad gekozen en na de grote verkiezingsoverwinning van 1918 werd hij korte tijd wethouder. Het was geen succes. Hofland was een hardliner, die vooral propagandistische kwaliteiten had, maar als gemeentebestuurder de flexibiliteit en de contactuele eigenschappen miste die nodig waren om een goed wethouder te zijn. Hij maakte met iedereen ruzie; na nieuwe verkiezingen in 1923 verklaarden alle andere collegepartijen in de raad graag met de SDAP door te willen gaan, maar dan wel zonder Hofland. Hij werd geleidelijk naar de zijlijn gedrongen en als lokale partijcoryfee opgevolgd door Berent Noordewier.

Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 20-10-1928

Zo had en heeft elk buurtje in Amersfoort een geschiedenis. Het leven van de bewoners veranderde, in vele opzichten.

Het was in sommige huisjes een komen en gaan van oude en nieuwe gezichten. Ze kwamen overal vandaan, de nieuwe bewoners: uit de stad, maar ook van elders, zelfs uit Duitsland meldde zich iemand. En evenzovaak vertrok men weer. Waarom? Uit de jaarverslagen van Volkshuisvesting bleek dat vooral werk – men vond elders een nieuwe betrekking – en ouderdom belangrijke redenen waren. In de loop der jaren vergrijsde het huurdersbestand – ik kom daar nog op terug – en sommigen ouderen trokken bij hun kinderen in of verhuisden naar het Sint Pieters- en Bloklandgasthuis. Of zij stierven in hun oude huisje en lieten een leeg pand achter. Daarnaast zagen volgens berichten van na 1918 steeds vaker gezinnen met kinderen om naar een grotere woning. De huisjes uit de jaren 1899-1904 waren immers een stuk kleiner dan bijvoorbeeld de gemeentewoningen die rond 1920 aan de nabijgelegen Woestijgerweg waren gebouwd. Wie het zich kon veroorloven trok in die richting. Overigens legde men ook wel het omgekeerd parcours af: als de kinderen het huis uit gingen, trokken de ouders – die met het klimmen der jaren vaak ook minder inkomsten kregen – juist naar woningen van de NV Volkshuisvesting omdat zij een kleinere (en goedkopere) woning wilden.

Door het komen en gaan (en selectief blijven) van bewoners veranderde het wijkje voortdurend van sociale samenstelling. Een belangrijke ontwikkeling was de instroom van spoorwegpersoneel, die vooral na de vestiging van de werkplaatsen rond 1904, onmiddellijk op gang kwam. Niet alleen treinpersoneel (machinisten, conducteurs), maar ook personeel van de werkplaatsen (wagenmakers, bankwerkers, smeden) en kantoorpersoneel (bodes en bestellers) trokken naar het buurtje. Anno 1938 woonden in de drie straatjes ongeveer elf (ex-) werknemers van de spoorwegen, één op de zeven huisjes dus.

Een tweede belangrijke ontwikkeling was dat het personeel in de dienstensector  afnam ten gunste van de ambachtslieden. Schilders, behangers, timmerlieden, meubelmakers, bakkers, slagers, schoenmakers en pettenmakers gingen de beroepssamenstelling van de buurt domineren. Bovendien werd het werk dat het personeel in de dienstensector verrichtte, steeds eenvoudiger, laaggeschoold werk: natuurlijk, ook in latere jaren woonden er een vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij en een kommies bij de Rijksbelastingen in het buurtje, maar zij vielen in het niet bij de kantoorbediendes, brievenbestellers, naaisters en werksters. Of bij de assistent-kok bij het Rijksopvoedingsgesticht.

Amersfoorts Dagblad, 21-1-1905

Een derde belangrijke ontwikkeling was de vergrijzing. Lang niet alle bewoners vlogen uit na enkele jaren in het buurtje te hebben gewoond. Een aanzienlijk deel van de wijk was zeer honkvast. Na 1925 werden elk jaar huurders die 25 jaar of zelfs 40 jaar onafgebroken een woning huurden, door Volkshuisvesting beloond met een fikse gratificatie van ƒ15 of ƒ25. Elk jaar waren er gezinnen die deze mijlpalen bereikten. Anno 1932 bedroeg hun aantal twintig (van de ruim 70). Het aantal weduwen en gepensioneerden nam dus alleen al door deze trouwe huurders fors toe. Anno 1938 woonden er minstens 12 gepensioneerden en 17 weduwen in de drie straatjes. Meer dan een derde van alle hoofdbewoners was dus vermoedelijk 65-plusser.

Het buurtje ging dus langzaam maar zeker achteruit, een ontwikkeling die in de loop der tijd in veel meer arbeiderswijken optreedt. De eerste bewoners zijn dikwijls jonge gezinnen met een vaste baan. Na enkele jaren trekken de succesvolle gezinnen weg naar weer een nieuwe, grotere en duurdere woning. Wanneer na verloop van tijd de woningen inmiddels niet meer ‘state-of-the-art’zijn en vervolgens de vergrijzing toeslaat, daalt de wijk in de stedelijke sociale hiërarchie. Dat gebeurde ook in ‘Buurtje 77’, al in de jaren twintig en dertig.

Bedrijvigheid

Volkshuisvesting heeft wel getracht dit proces tegen te gaan. In 1928 werden aan de rijtjes arbeiderswoningen nog negen burgermanswoningen toegevoegd, met een huur van ƒ8,-. Het blokje woningen is altijd een aparte enclave geweest. Verder is het natuurlijk van belang op te merken, dat er sprake was van ‘relatieve achteruitgang’. In de jaren 1900-1940 is de welvaart in Nederland, in Amersfoort en ook in het buurtje fors toegenomen. Dat kunnen we ook terugzien aan de bedrijvigheid in de straatjes. Wie denkt dat er in het buurtje alleen arbeiders woonden, komt bedrogen uit. De huisjes van Volkshuisvesting – zeker aan de Tolliusstraat – beschikten allemaal over een behoorlijke tuin met voldoende ruimte voor een fikse schuur. Dat bood ruimte om een klein bedrijfje op te zetten en die ruimte werd volop benut. Verder stonden aan het begin van het wijkje bij de Utrechtseweg ook enkele grotere herenhuizen waar ondernemingen in zaten. Tolstraat 1 bijvoorbeeld behoorde was een groter (koop)huis met zeven kamers. Hier zat aanvankelijk een fruithandel, maar al na korte tijd werd deze vervangen door de werkplaats van J. Bunnik, die daar een timmermansbedrijf hield. Daarna heeft er ook nog een kunsthandel gezeten (“H. Hengeveld, voor plateel- en landschapschilders”). Anno 1938 zat er weer een timmerman. Op Tolliusstraat nummer 5 was de meubelmakerij van J.C Schreuder gevestigd. Achter zijn huisje beschikte hij over een werkplaats en hij opende ook nog in 1927 om de hoek op de Utrechtseweg een magazijn. In 1930 begon zoon C.S. Schreuder op hetzelfde adres samen met P. Beijer zelfs een aannemersbedrijf. Schuin daartegenover op nummer 2 was midden jaren twintig de rijwielhandel Van Zwol gevestigd,eind jaren twintig een koekwinkeltje en sinds 1932 de drukkerij van H. van Bronswijk.

De Eembode 23-2-1923 en Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 24-3-1923

Deze drie laatstgenoemde bedrijven (Beijer&Schreuder, Van Zwol en Van Bronswijk) hadden allemaal een telefoon, een duidelijk signaal dat het niet om marginale neerinkjes ging, maar om bedrijven met een brede klantenkring. Ook mejuffrouw E.M. Capel-Ten Dam op de Tolliusstraat 9 had over klandizie niet te klagen. Zij was naaister (‘costumière’), maar had genoeg omzet om jarenlang bijna wekelijks advertenties in het Amersfoortsch Dagblad De Eemlander te kunnen plaatsen (onder het kopje ‘aanbevelenswaardige adressen’).

Deze bedrijfjes waren in hun tijd waarschijnlijk bij bijna alle Amersfoorters bekend. Daarnaast waren er ook kleinere bedrijfjes, die hooguit in de buurt of alleen in bepaalde kringen bekendheid genoten. Zo waren er enkele wasch- en strijkinrichingen, een baker, een kraamverpleegster en nog enkele naaisters. Allemaal neringen die door vrouwen werden gerund die hard moesten werken om de eindjes aan elkaar te knopen. Verder was er een schoenenzaakje en nog een rijwielzaak. Heel opvallend – zeker in zo’n woonwijkje – was rond 1930 een kleine hennenfokkerij. Je vraagt je onwillekeurig af wat de buren van zo’n activiteit hebben gevonden….

Ten slotte waren er op de hoek van de Nicasiusstraat en Nicasiusdwarsstraat twee kleine buurtwinkeltjes gevestigd (met een huur van ƒ3,-). Van Renselaar verkocht aanvankelijk bruin brood van Meursing, maar ging later zelf brood bakken. Beide winkeltjes werden echter midden jaren twintig samengevoegd tot één grotere winkel, omdat de beide kleine winkels onvoldoende klandizie trokken. Tot 1935 was op dit adres (Nicasiusstraat 28) de winkel van J. Hopster gevestigd, daarna die van K. Spoelstra. Beiden deden heel redelijke zaken; daar duidde hun telefoonabonnementen op.

De Eembode, 22-3-1921 en De Eembode 19-3-1926

Verheffing van het volk

Ook in andere opzichten veranderde het leven van de bewoners. Het werd beter. Op aandringen van de sociale woningbouwvereniging ging men zich steeds ‘beschaafder’ gedragen. De NV Volkshuisvesting wilde huurders, die zich volgens bepaalde normen gedroegen: die niet opstandig of werkschuw waren, zich niet te buiten gingen aan criminaliteit of aan drank – daarom was het ook verboden om in de woningen “tapperijen en andere schadelijke neringen” te houden. Achter dit alles zat natuurlijk een bedrijfsbelang – de waarde van de woningen zou dalen als het buurtje slecht bekend zou komen te staan – maar zeker ook een verheffingsideaal: men wilde het volk opvoeden tot nette, hardwerkende burgers die vooruitkwamen in hun leven. De kinderen moesten het beter krijgen dan de ouders.

Een woninginspectrice waakte over het woongedrag. Dat was de taak van Elizabeth Middelburg, een van de bestuursleden.  Zij was de enige vrouw in het mannengezelschap, overigens een rol die zij vaker speelde: zij was namelijk in 1921 het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid in Amersfoort. Mejuffvrouw Middelburg was dus ook de eerste woninginspectrice in Amersfoort, een functie die ze tot 1925 vervulde. Elke week haalde zij de huur op en tijdens deze wekelijkse ronde maakte zij een praatje, dronk een kopje koffie (of wat daarvoor moest doorgaan), besprak de laatste roddels, maar vooral: gaf de arbeidersvrouwen allerlei goedbedoelde adviezen. Van ‘hoe werd de was het beste schoon’ tot ‘waar kon je een goede en goedkope ziektekostenverzekering afsluiten’. Ze stond de gezinnen dus met raad en daad bij. Maar ook: ‘vreemde ogen dwingen’ en dus zorgden haar wekelijkse bezoekjes er ook voor dat als zij kwam de vaat aan kant was en het huis zoveel mogelijk op orde. Al in het tweede jaarverslag van de vereniging werd opgemerkt: “over ’t algemeen is de bewoning netjes; waar echter het gezin te groot is voor de woonruimte, laat de netheid wel eensch te wenschen over; niet geheel onnatuurlijk!” Volkshuisvesting toonde dus wel enige begrip wanneer bewoners niet meteen alle raadgevingen opvolgden.

Dat het gedrag van de huurders verbeterde, blijkt uit de stipte huurafdracht. In moeilijke tijden schoot in volksbuurten de huurbetaling er nogal eens bij in en dat schreven de ‘betere standen’ vooral toe aan laksheid en gebrek aan discipline. De eerste jaren was dan ook wanbetaling een probleem – Volkshuivesting liep als gevolg van leegstand en wanbetaling soms wel 5% of meer van de totaal huursom mis – maar al na minder dan tien jaar liep dat percentage snel terug. Vanaf circa 1914 tot 1938 was er aan het eind van het jaar geen cent huurachterstand. Alleen in 1938 (diep in de crisistijd) stond er op 31 december een kleine achterstand in de boeken, die overigens snel werd ingelost.

Volkshuisvesting voerde ook een voorzichtig huurbeleid; dat hielp natuurlijk ook. Huurverhogingen waren zeker geen jaarlijks automatisme, zoals tegenwoordig. Heel af en toe ging de huur een dubbeltje omhoog. Alleen in de jaren dertig was groot onderhoud reden om een forse huurverhoging door te voeren (met een kwartje), maar dezewerd goeddeeels teniet gedaan door enkele huurverlagingen (in 1933 en 1936), vanwege het feit dat ook de prijzen en lonen daalden (er heerste deflatie). Bewoners hadden geklaagd en de woningbouwvereniging – die meer dan voldoende geld in kas had – besloot zijn huurders tegemoet te komen. In 1935 vormde Volkshuisvesting zelfs een fonds waaruit een gedeelte van de huur werd betaald voor huurders die door ziekte of ouderdom de huur niet meer konden opbrengen.

In 1920 vestigde zich de schoenmakerij van Nadorp zich in het begin van de Nicasiusstraat (Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 27-3-1920).

De moderne tijd

De jaarverslagen van Volkshuisvesting en de kranten laten ook zien hoe moderne voorzieningen in het wijkje hun intrede deden. Er was vanaf het begin waterleiding en daarmee schoon drinkwater. Verder zullen de bewoners over gas van de gemeentelijke gasfabriek hebben beschikt, voor verlichting en om op te koken. Ook werden in 1910 in twintig huisjes badkuipen geplaatst, “met zeer eenvoudige maar tevens hoogst practische verwarmings-toestellen.” Sindsdien kon men dus over warm water beschikken. In 1923 kregen de eerste huizen electriciteit.

Zelfs de radio deed zijn intrede. Wie lid wilde worden van de NCRV kon zich melden bij H.J. de Wit in de Tolliusstraat 15. En in de jaren dertig werd op Tolliusstraat 6 een radiotoestel aangeboden. Een crisisslachtoffer?

In de jaren dertig vond ook een grote opknapbeurt plaats. De crisis van die tijd ging gepaard met deflatie oftewel prijsdalingen. De lonen en de prijzen voor bouwmaterialen daalden eveneens en dat maakte de beslissing om de woningen op te knappen natuurlijk een stuk makkelijker. Regelmatig gingen aannemers aan de slag en de huizen werden ingrijpend verbeterd. Het privaat met tonnetjes werd vervangen door WC’s. Bovendien werd de buitenmuur naar het privaat doorgebroken, waardoor de bewoners niet langer buitenom naar de WC hoefden. In sommige huizen werd de oude keukens verbouwd tot woonkamer; een ruime keuken kwam in een nieuwe aanbouw. Enkele woningen met alleen dakpansramen kregen een ruime dakkapel. En de bedsteden werden omgebouwd tot ruime kasten. De meeste mensen sliepen in die tijd al in een ledikant en de bedsteden – vanouds een bron van bacteriën en slechte lucht – werd toch al als opslagplaats gebruikt.

Amersfoortsche Courant 12-3-1912 en Amersfoortsch Dagblad De Eemlander 9-10-1915

We doen geen gekke dingen

Als eerste sociale woningbouw van Amersfoort was het buurtje in zekere zin een proeftuin. Zou het lukken om sociale woningbouw op een rendabele manier van de grond te krijgen? En wat waren de effecten? Leidde de woningbouw tot een onaanvaardbare stroom ‘gelukzoekers’ richting Amersfoort? Wat dat laatste betreft: de migratie nam zelden onbeheersbare vormen aan. Alleen tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen duizenden Belgische vluchtelingen gehuisvest moesten worden, heerste in Amersfoort grote woningnood. Iedereen moest flink inschikken, maar achteraf gezien ‘haben wir es geschafft’, om een Duits bondskanselier te parafraseren.

Voor het overige was het optreden van Volkshuisvesting een succes. De jaarverslagen van de woningbouwvereniging begonnen jarenlang steevast met de opmerking dat er niets gebeurd was. De huizen werden onderhouden, de huren werden stipt betaald en er was geen reden om te klagen over het gedrag van de bewoners. Af en toe verliet een gezin het buurtje, maar dat leverde nauwelijks leegstand op; nieuwe huurders stonden te trappelen om de leeggevallen plaats in te nemen.

Ook financieel waren er nooit problemen. Volkshuisvesting voerde een voorzichtig beleid, zonder al te grote ambities. Elk jaar werd zorgvuldig gewikt en gewogen of nieuwbouw nodig en mogelijk was. Men stak zich niet te zwaar in de schulden: de solvabiliteit (de verhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen) werd streng bewaakt. De inkomsten uit huren en pachten (men hield wat grond in reserve voor eventuele uitbreidingsplannen) waren elk jaar veel hoger dan de kosten. Vrijwel ieder jaar – ook in de crisistijd van de jaren dertig – kon 3% of zelfs 3½% dividend aan de aandeelhouders worden uitgekeerd. Er bleef zelfs geld over voor de vorming van een aanzienlijk reservefonds. Dat was oorspronkelijk bedoeld om krotwoningen op te kopen en te verbeteren, maar op dat fonds werd zelden een beroep gedaan. Alleen in het begin van de eeuw werden vier woningen aan de Grote Haag aangekocht en en verbeterd. In de jaren twintig en dertig voerde het stadsbestuur grote saneringen uit (zoals bij de Teut en in het gebied tussen de Coninckstraat en de Kamp), maar bleef het fonds werkeloos. Tot in de jaren dertig het buurtje werd opgeknapt en er een voorziening voor armlastige huurders werd geschapen.

Besluit

Na 1940 ging het leven verder. Tijdens de oorlog sneuvelden twee keer enkele ruiten als gevolg van de bombardementen in de Koesteeg respectievelijk de Paulus Buyslaan. Mejuffvrouw Middelburg overleed in het voorjaar van 1948; ze maakte op dat moment nog steeds deel uit van het bestuur van de NV. Een jaar eerder, in 1947, was de laatste huurophaler c.q. woninginspecteur, de heer M. Blok, met zijn werkzaamheden gestopt. Een van de bewoners nam zijn taak toen over, “tot alle tevredenheid van het bestuur”.

Uiteindelijk is in 1967 de NV Volkshuisvesting geliquideerd en opgegaan in de SCW.

Bijlage De bewoners van de drie straatjes, volgens het Adresboek van Amersfoort, 1938.

Leenaert Nicasiusdwarsstraat

1 J. Leijer, gepensioneerd wagenmaker NS
3 C. van Nimwegen , wagenlichter
5 J.W. Engelenburg, glazenwasser
7 B.B. de Jong, gepensioneerd
9 H.Fr. Meijer, stucadoor
11 Mej. W. v. Diemen
13 Wed. J. v. Eeden
15 D.C.J. Cooten, bankwerker NS
17 P. Nieuwenhuis, arbeider
19 G.W. Gijsbertse, timmerman
21. J. v.d. Hoek, broodbezorger
23 D.W. Piepers, gepensioneerd
25 Wed. L.H. Alings en L.H. Alings, kantoorbediende
27 G.H. Bergman, Bankwerker NS
2 Wed. J. Craanen
4 G.P. Rouwenhorst, bakker
6 G. van de Kolk, bakker
8 Wed. C.G. van Winterswijk
12 J.J. Heere, gepensioneerd
14 C.W. Hoogerbeets, brigadier politie
16 B.H. Timmerman, beschuitbakker
18 J. Nijveldt, treinsmid
20 J. van der Hout

Leenaert Nicasiusstraat

1 R. Voogd, kleermaker
3 Wed. A.J. Strik
5 J.A. Jansen, gepensioneerd
7 A.C. van Santen, melkslijter
9 J. van den Heuvel, kelner
11 P. Schuin, stucadoor
13 A. van Santen, melkslijter
15 Wed. E.J. van Nimwegen + A.C. van Nimwegen, meubelmaker
17 Ch.J. Duijf, orgelmaker
19 Wed. Tj. Heistra, gepensioneerd
21 Wed. J. Kollen
23 Mej. T. Alkema
25 Wed. J. Mol
27 W. Wijnands, sigarensorteerder
29 B.H. Strickling, colporteur
31 Wed. D.H. van Toor, gepensioneerd
2 werkplaats
4a A. Buddingh, timmerman
4b vergaderlokaal
6 W.J. Hazelaar, schoenmaker
8 R. Kortanje, rijwielhandel
10 Wed. N. Wollefswinkel
12 A.C. Bestelink, gepensioneerd
14 A. Schrasser, corveeër
16 Wed. A. Eijkel
18 Wed. J. van Noordt
20 J. van Munster, kleermaker
22 R. Baarsma, bankwerker + P. Baarsmen, electricien + C. Baarsma, instrumentmaker
24 H. Vaartjes
26 H. Verhoef, gepensioneerd
28 K. Spoelstra, winkelier (telefoon 1356)

Joannes Tolliusstraat

1a W. Jansen, timmerman
1b Gebouw Nederlandse Zondagsschool Vereniging
5 P.W. Beijer, aannemersbedrijf Beijer&Schreuder (telefoon 1106)
7 G. Jonker, gepensioneerd machinist NS + W. Jonker, kantoorbediende
9 Wed. T. Wijnands
11 T. Geurtsen, gepensioneerd onderladingmeester NS
13 G.Fr. Singels, controle-beambte NS
15 H. van Tellingen, arbeider NS
17 Wed. G.J. Vreeman
19 W. Schouten, brievenbesteller
21 Wed. H.M. Polman
23 W.A. de Winter, sigarensorteerder
2 H. van Bronswijk, drukkerij (telefoon 264)
4 G. Petersen, rijtuigpoetser NS
6 W. Poortvliet, gepensioneerd
8 J.J. v.d. Berg, organist
10 T. de Graaf, sigarenmaker
12 A. v.d. Heuvel, timmerman
14. K. ter Burg, freser NS + H. ter Burg, tekenaar
16 A. Reinders, gepensioneerd
18 T. ter Haar, rijtuigpoetser
20 Wed. J.C. Boers
22 H.J. van Hattum, arbeider
24 L.H. Hartman, gepensioneerd brigadier van politie
26 D. Bakkenes, schilder
28 A.M. Bennink, timmerman

bijsluiter

Addy Schuurman is historicus en gespecialiseerd in de lokale geschiedenis van Amersfoort in de negentiende en twintigste eeuw.

bronnen

Mariëtte Woudenberg, Sociale woningbouw in Amersfoort in de periode 1884-1919 (scriptie RUU 1984) 

Paul Brusse, Amersfoort 1850-1930. Economische bedrijvigheid en sociale verhoudingen (Amersfoort 1993)  

Ingrid Jacobs e.a. (red), Bruit van d'Eem. Geschiedenis van Amersfoort (2 dln., Utrecht 2009) 

 Archief Eemland, Amersfoortsche kranten en Adresboeken

 Archief Eemland, archief NV Volkshuisvesting 1898-1967  

Zoals gebruikelijk heb ik afgezien van een uitgebreid notenapparaat. Wie een versie met noten wil ontvangen, stuur mij een mail via www.addyschuurman.nl.

(maak u bekend met uw volledige naam)

opmerkingen

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!