tags:

Toen de Grote Haag en Bloemendaal recht tegenover elkaar stonden

door addy schuurman
24 april 2024om 11:26u
14626 klein.tjp.jpg

Archief Eemland, foto 14626. Koninginnedag in de Grote Haag, 1909

Binnenkort vieren we weer Koningsdag. Een feest dat min of meer bedoeld is om de Nederlanders samen te brengen, het gevoel te geven dat we één zijn. De feestdag heeft dan ook een lange geschiedenis, die teruggaat tot 31 augustus 1886, de viering van de zesde verjaardag van prinses Wilhelmina. Maar in de daaraan voorafgaande decennia werd er ook al druk gezocht naar een nationale feestdag. Dat was niet altijd een onverdeeld succes. De zoektocht leidde één maal zelfs tot relletjes: in plaats van eenheid te creëren zette het feest de bevolking tegen elkaar op. Dat gebeurde tijdens de herdenking van de inname van Den Briel, op 1 april 1872. Ook in Amersfoort liep het toen behoorlijk uit de hand. Het verhaal van een feest in een gepolariseerde samenleving.

Op zoek naar Nederlandse identiteit

We worstelen tegenwoordig weer met een begrip als de Nederlandse identiteit. Ook dat is geen nieuws. Die worsteling voert ons eveneens terug naar de negentiende eeuw, toen die identiteitsgedachte langzaam in Nederland gestalte kreeg. Dat bleek toen ook al een moeizaam proces, maar leverde wel een aantal bindende elementen op. Het koningshuis vervulde die rol op de eerste plaats. Verder brachten bijvoorbeeld het Rijksmuseum en het Openluchtmuseum onze kunstzinnige en materiële cultuur bijeen, terwijl standbeelden van staatslieden, krijgers of zeevaarders op allerlei pleinen in allerlei steden ‘nationale helden’ schiepen. Overigens was en is Amersfoort wat dat aangaat niet echt een rijk bedeelde stad.

Maar ook nationale feesten moesten een bijdrage leveren aan de Nederlandse identiteit en een gevoel van saamhorigheid creëren. Aanvankelijk ging men op zoek naar een feestdag die herinnerde aan een roemrijke gebeurtenis uit het verleden en daarmee onze nationale trots bevestigde. Maar op welke gebeurtenis kunnen we met trots terugkijken? In de jaren 1868 en 1913 werd enkele malen het jaar 1813 gevierd. Maar de herdenking van de bevrijding van Nederland van de Franse overheersing en de vestiging van het koninkrijk sprak niet echt tot de verbeelding en bracht geen grote volksmassa op de been.

Een probleem bij het herdenken van hoogtepunten in de Nederlandse geschiedenis is hun dikwijls controversiële aard. Wat voor de één een memorabel moment was, daaraan kleefde voor de ander allerlei negatieve connotaties. Dat geldt nog steeds, denk maar aan het begrip VOC. Maar dat kwam ook bijzonder sterk aan de oppervlakte tijdens de herdenking van de inname van Den Briel in 1872, precies 300 jaar na dato.

Controverses over 1 april

Op het eerste gezicht leek de inname van Den Briel een geschikt feit voor een nationale herdenking. Hiermee begon immers de langzame herovering van Nederland op de Spaanse overheersers tijdens de Tachtigjarige oorlog. Op 1 april 1572 ‘verloor Alva zijn bril’ aan een groepje watergeuzen onder aanvoering van Willem van der Mark, heer van Lumey. Spoedig daarna volgde de rest van Holland en Zeeland.

Desalniettemin was de ‘geuzenkwestie’ anno 1872 zeer controversieel. De feiten van 1572 werden door delen van de Nederlandse bevolking op zeer verschillende manieren geïnterpreteerd en gewaardeerd. Terwijl het geuzenepos voor het protestantse volksdeel als een vertrouwenwekkend scheppingsverhaal van de Nederlandse natie functioneerde, werd het vanuit katholieke optiek automatisch verbonden met priestervervolging en schuilkerkentijd. De moordpartij door Lumey en zijn manschappen van negentien katholieke geestelijken - de martelaren van Gorcum - in een schuur even buiten Den Briel op 9 juli 1572 stond bij elke katholiek anno 1872 in het geheugen gegrift. De wond was nooit helemaal geheeld en nog kort daarvoor opengehaald. Vijf jaar eerder, in 1867, waren de martelaren namelijk door de paus heiligverklaard.

Ook in de geschiedwetenschap was en is het oordeel over de geuzen en hun daden weinig vleiend. Robert Fruin, de eerste ‘nationale historicus van Nederland’ (zeg maar: een voorganger van Loe de Jong) was in de negentiende eeuw zeer kritisch over de geuzen en zette Lumey als een verachtelijke moordenaar en opportunist weg. Het oordeel van veel historici is sindsdien niet bepaald milder geworden. Enkele jaren geleden nog zag emiritus-hoogleraar geschiedenis Marjolein ‘t Hart diverse parallellen tussen Islamitische Staat en de geuzen.

Polderen

Om te voorkomen dat katholieken en protestanten tegenover elkaar kwamen te staan, moest er dus anno 1872 voorzichtig gemanoeuvreerd worden. De geuzengeschiedenis werd in de nationale herdenking zoveel mogelijk weggemoffeld. In de herdenking verwees men zo min mogelijk naar de historische feiten, maar werden deze verpakt c.q. versluierd in allerlei symboliek. De herdenking van ‘Den Briel’ stond niet in het teken van de eerste overwinning van een calvinistisch legertje over een katholieke tiran, maar men trok het thema breder: Den Briel stond voor het begin van de strijd voor onze staatkundige onafhankelijkheid en maatschappelijke en godsdienstige vrijheden. Wat daar anno 1572 allemaal precies bij gebeurd was, was minder relevant (of zou dat moeten zijn).

Zo kwam er dus een echte polder-oplossing.

klein NL-BleSAVPR_PB0636.jpg

Streekarchief Voorne Putten, foto PB0636 De Vrijheidsnymph in het plantsoen van het Asyl voor Oude en Gebrekkige Zeelieden in Den Briel. Prentbriefkaart 1982

Gedenktekens

‘De Nederlander bestaat niet’. Die indertijd felbekritiseerde, maar desondanks wijze woorden van koningin Maxima waren tijdens de herdenking van de gebeurtenissen van 1 april 1572 dus leidraad voor het organisatiecomité anno 1872. Om niemand te kwetsen en de religieuze tegenstellingen te overbruggen zette het comité van meet af aan in op verhullende symboliek. Het idee was een groot openbaar feest te houden, gecombineerd met de onthulling van een gedenkteken in Den Briel. Een standbeeld, niet van een strijdlustige geus, maar van een vrouwenfiguur, een Nederlanse versie van de Franse Marianne. ‘Een nimf, uit het water opgekomen, wijst met de eene hand naar de zee, als de plaats vanwaar zy komt, en houdt met de andere hand de prinsenvlag fier omhoog’, zo werd zij overal beschreven.

Zoals te verwachten, kwam er van verschillende zijde kritiek op het gedenkteken. De één vond het beeld juist te versluierend, een ander vond het wel een heel mager eerbetoon voor zo’n grote historische gebeurtenis als de geboorte van de Nederlandse staat. Een groepje Utrechtse conservatieven, gesteund door Koning Willem III, kwam met een eigen voorstel: een tehuis waar “oude zeelieden, die bij de marine of koopvaardij trouw en goed hebben gediend, een toevlugt kunnen vinden voor den ouden dag.” Dat zou de herdenking een liefdadig tintje geven en hield bovenal de godsdienststrijd buiten de deur. Zeelieden waren er immers van alle gezindten.

Beide voorstellen werden gecombineerd tot één nationale herdenking. Op 1 april 1872 zou de koning naar Den Briel komen en daar de eerste steen leggen voor zowel het gedenkteken als het asiel.

Ondanks de zeker niet vlekkeloze aanloop naar 1 april 1872 bracht het evenement veel energie en enthousiasme los, in ieder geval boven de rivieren. Boeken, pamfletten, feestliederen, gedichten, prenten en gelegenheidsmunten verschenen in aanloop naar de gedenkdag. Zo bracht de Amersfoortse uitgeverij van A.M. Slothouwer een bundel met vijftig historieprentjes uit van de Tachtigjarige oorlog (à 10 cent per stuk). In museum Flehite worden nog steeds enkele van deze parafernalia bewaard.

AC 8-3-1872.jpg

Amersfoortsche Courant 8-3-1872

Hier en daar rumoer

De dag zelf, 1 april 1872, werd zeker niet overal uitbundig gevierd. Den Briel was natuurlijk het centrum van de festiviteiten. De koning werd groots onthaald met toespraken, een feestmaaltijd en muziekvoorstellingen. De eerste steenlegging voor het herdenkingsmonument en voor het tehuis voor zeelieden verliep vlekkeloos.

Elders in het land was het beeld wisselend. In de katholieke regio’s ten zuiden van de grote rivieren bleef het feest in de meeste plaatsen beperkt tot een bijeenkomst van hoogwaardigheidbekleders en legerofficieren (beide dikwijls van hervormde signatuur): het ‘gewone volk’ liet het feest aan zich voorbijgaan. Ten noorden van de grote rivieren, vooral in de grote steden, was het feest echter zonder meer geslaagd met massaal bezochte publieke feesten: optochten, muziek, sprekers en overal werden ook de schoolkinderen onthaald met koek of krentenbrood. 

Ook in onze regio werden diverse festiviteiten georganiseerd. In Barneveld werden onder meer erebogen, volksspelen en een optocht van schoolkinderen en van boeren te paard aangekondigd. In Scherpenzeel was een vrijheidsboom opgericht, waar het dorp in optocht naar toe trok om vervolgens naar een feestrede te luisteren. De schoolkinderen kregen tractaties uitgereikt en voorts waren er volksspelen, ringrijden, muziek en vuurwerk.

Maar er waren ook plaatsen waar de festiviteiten uit de hand liepen. In het Westland en het Groene Hart werden er vanuit minstens elf dorpen relletjes gemeld. Groepen protestanten trokken door de straten om katholieken die zich afzijdig wilden houden te dwingen mee te doen aan de festiviteiten. Bij huizen en boerderijen waar de katholieke bewoners weigerden de vlag uit te hangen, werden ruiten ingegooid, bewoners gemolesteerd, de inboedel vernield. Daarentegen probeerden in minstens zes gemeenten in de overwegend katholieke regio’s de Achterhoek en de Liemers de katholieke bevolking de feestende protestanten met gewelddadigheden te intimideren en het feest te bederven. Kortom, ofschoon in de meeste plaatsen het feest een succes was geweest, werd Nederland de volgende dagen toch met een katerig gevoel wakker.

En in Amersfoort, ons gemoedelijke provinciestadje, gebeurde daar nog iets bijzonders?

Herencomite’s

In Amersfoort werd eind december 1871 een plaatselijk comité opgericht, bestaande uit burgemeester A.G. Wijers, de koopman P. Methorst Sr. en dominee H.J. van Hoorn (alle drie oudere heren, nederlands hervormd en woonachtig in de Langestraat). Het trio had slechts één opdracht, namelijk geld inzamelen voor het gedenkteken in Den Briel. Half februari 1872 maakte de commissie tachtig gulden over aan het landelijke organisatie-comité en hief het zichzelf op, om een paar weken later de geldinzameling te hervatten voor het zeelieden-asiel, toen dat ook in de nationale herdenking werd opgenomen.

Naast de geldinzameling moesten er ook lokale activiteiten worden georganiseerd en dat gebeurde door een breed scala aan organisaties en groepjes mensen. Begin maart 1872 werd een eerste stedelijk comité opgericht om de organisatie te coördineren. Deze feestcommissie bestond uit een bont gezelschap van zeventien heren (van dames was in die tijd natuurlijk geen sprake). Voorzitter was R.A.W. baron Van Heeckeren, de directeur van het postkantoor, secretaris was A.M. Kollewijn, leraar aan de HBS. Verder zaten er enkele kooplieden in, een arts, een militair, enkele ambtenaren en één gemeenteraadslid.

Het comité hield diverse openbare bijeenkomsten en trok van huis-tot-huis om geld in te zamelen. Dat bleek een succesvolle aanpak: binnen twee weken was al ruim vijfhonderd gulden opgehaald, te besteden aan materialen om de stad te kunnen versieren, aan de onkosten voor de optocht, voor de muziekuitvoeringen en voor versnaperingen voor de schooljeugd.

Naast het officiële feestcomité kwam er ook nog een aparte ‘Commissie tot organisatie van den nationale optogt’, dat bestond uit vijf (jonge)heren. Het groepje leverde voor de optocht de wagens van de Amersfoortse schutterij, van de middenstand en van christelijke jongeren.

Bij de organisatie meldden zich ook nog andere groepen. De leerlingen van de HBS wilden graag een duit in het zakje doen en er waren ook diverse wijk- en straatcomité’s. In dit verband moet met name de Grote Haag worden genoemd. De bewoners van die straat waren dikwijls voortrekkers wanneer het erom ging het Koninklijk Huis eer te betonen; de straat werd bij dit soort gelegenheden omgedoopt tot Oranjestraat. Zo ook in 1872. De bewoners lieten al vroeg blijken 1 april ‘in hun agenda te hebben aangekruist’ en groots te zullen uitpakken. Drie onderdelen organiseerden zij: op maandagavond 1 april een openluchtbal op de Hof, op dinsdagavond 2 april een fakkeloptocht door de stad en woensdagmiddag 3 april werd de jeugd uit de straat feestelijk onthaald.

klein AFT001000572.tjp.jpg

Archief Eemland, foto nr. AFT001000572 De Kamp feestelijk versierd, 1 april 1872

Deftig en populair

De organisatie stond dus goed op poten en ook de Amersfoortse kranten pakten uit om de bevolking voor te bereiden op de komende festiviteiten. In Amersfoort verschenen in die dagen twee kranten: de Amersfoortsche Courant met een overwegend deftig, conservatief-liberaal signatuur, en het Weekblad voor Amersfoort en Omstreken met een meer populaire toon.

De Amersfoortsche Courant conformeerde zich aan de ideeën en opvattingen van het landelijke organisatiecomité. Het trachtte de eventuele tegenstellingen tussen katholieken en protestanten te verzoenen. Via redactionele en ingezonden stukken werd in de krant tot eenheid opgeroepen. De les van 1 april moest zijn: “wees eendrachtig en blijft bij verschil van meening toch één door de liefde.” A.H. van Cleeff, de uitgever van de Amersfoortsche Courant bestempelde in de krant van 1 april de feestdag tot een feest van de vrijheid. Op de voorpagina van die dag prijkte een hoogdravend gedicht met in vrijwel elke regel het woord ‘vrijheid’. De Tachtigjarige oorlog was geen godsdienststrijd geweest, maar een nationale strijd voor de vrijheid, tegen Spanje. In die vrijheidsstrijd was ook de onverbrekelijke band ontstaan tussen het volk en de Oranjes. “Moge de aanstaande feestviering den stempel dragende van liefde voor KONING en VADERLAND en gehechtheid aan de VRIJHEID (...). In een ingezonden stuk pleitte ene Philodemos (vriend van het volk), voor ‘waardigheid en eendracht’. (...) “dan wekke men de onderlinge eenstemmigheid op, dan vermijde men alles wat aanstoot geven kan - dan roeme ieder op zijne wijze den lof der verdraagzaamheid, dan reike men elkander vriendschappelijk de hand, als zonen van één vaderland.”

Het Weekblad voor Amersfoort en Omstreken, uitgegeven door A.M. Slothouwer, was duidelijk agressiever van toon, opzwepend, minder verzoenend. In de speciale editie van 1 april 1872 - vanwege de gelegenheid in rood-wit-blauwe kleur verschenen - refereerde Slothouwer voortdurend naar de geschiedenis en drukte hij verschillende oude strijdgedichten van de geuzen af. De toon was niet perse anti-katholiek, maar wel strijdbaar nationalistisch. Tegenwoordig zouden we die toon wellicht populistisch noemen.

Feeststemming alom

1 April viel dat jaar op tweede paasdag, op een maandag. Het was dus een vrije dag. ‘s Ochtends waren er kerkdiensten. De pastoor van de Elleboogkerk tekende in zijn afleesboek voor de mis van die dag aan: “te vieren als zondag”. ‘s Middags en ‘s avonds was er alle gelegenheid om feest te vieren.

De stad was feestelijk versierd. Vele Amersfoorters hadden de vlag uitgehangen, terwijl er lampions en kaarsen klaarstonden om ‘s avonds de stad een feestelijk aanzicht te geven. “Van de Utrechtsche en Slijkpoorten (=Arnhemscheweg) af tot aan de Buitenkamppoort loopt men door groene landen de stad in hare volle lengte door, Vijver, Spui, Teut, Hellestraat, Groote en Kleine Haag en nog meer anderen wedijveren bovendien in het aanbrengen van versieringen en eerebogen. Illuminatietoestellen, hier en daar opgericht, beloven een prachtig effect te zullen opleveren, en op den Hof is een muziektent geplaatst.”

klein AFT001000574.tjp.jpg

Archief Eemland, foto nr. AFT001000574. Volgens de Amersfoortsche Courant stond de mooiste erepoort aan het begin van de Utrechtsestraat. Hij was ontworpen door H.J. Cruijff, “zijnde 2 leeuwen, waartusschen 3 V’s, beteekende Vaderland, Vorst, Vrijheid, geflankeerd aan beide zijden door 300; onder de beide 300, zijn de jaartallen 1572 met het Brielsche Wapen, 1872 met het Amersfoortsche Wapen; in ‘t midden: 1 April.”

Hoogtepunt van de festiviteiten was de optocht, die tegen het middaguur vertrok vanaf het Kalfsveld, even buiten de Utrechtsepoort. Ondanks het matige weer - er trok af en toe een bui over - was er veel volk op afgekomen. Niet alleen de stadsbewoners waren massaal aanwezig, ook de boerenbevolking uit de omliggende dorpen lieten deze gelegenheid niet passeren. Enkele dagen eerder hadden in de krant oproepen gestaan, naar Amersfoort te komen en zich vooral uit te dossen met vaandels, oranjesjerpen, cocardes en strikken. “Vele boerinnetjes zien er lief en beminnelijk uit; zij zullen, met oranjecocardes versierd, in Amersfoort hartelijk welkom zijn en met veel galanterie worden behandeld”, zo was vooraf bekend gemaakt.

De optocht

Ongeveer vijftig groepen hadden zich voor de optocht aangemeld. De stoet begon met een aantal wagens die de sfeer moesten opwekken. Een banketbakkerij strooide snoepgoed en banket in het publiek, gevolgd door enkele drukkerijen (onder meer van Van Cleeff en Slothouwer) die liedteksten en prenten uitdeelde, gevolgd door de muziek. Van Cleeff, die voordien vooral verzoenende woorden had gesproken, had zich klaarblijkelijk laten meeslepen in de feestvreugde, want vanaf de wagen van de Amersfoortse Courant werd een provocerend lied uitgedeeld op de maat van ‘de Zilvervloot’. Het publiek werd uitgenodigd de tekst luidkeels mee te zingen:

“Heb je van den roemvollen strijd wel gehoord,
den strijd van de watergeuzen;
Zij vochten als leeuwen en hielden hun woord;
Het schenen zoowaar wel reuzen.
Lumey! Lumey! Lumey!
Een held was hij,
Zijn daden leven voort (bis),
Hij heeft ontsloten de Brielsche poort (bis).”

Na deze sfeermakers volgde een historische optocht met voorop Willem de Zwijger, gevolgd door een stoet edelen. Daarna volgde een groep leerlingen van de HBS, die zich als geuzen hadden verkleed. In dit gezelschap zou ook Lumey meelopen, maar de organisatie had daar een stokje voor gestoken.

Daarna volgden verschillende schutterijen en veteranen, vervolgens de bewoners van de Oranjestraat c.q. Grote Haag in historisch kostuum, daarna een aantal gildewagens ‘voornamelijk bestaande uit vertegenwoordigers van de diverse, industrieele en andere vakken, welke hier ter stede worden uitgeoefend.’ (metselaars, schilders, schoenmakers, etc.) en de stoet werd afgesloten door de cavalerie.

klein2 NL-BleSAVPR_PC_1APRIL_076.jpg

Streekarchief Voorne Putten, prent nr. PC_1APRIL_076 Historisch-allegorischen optocht, gehouden te Amsterdam op 1 april 1872, ter herinnering aan het Derde Eeuwfeest der Grondlegging van Neerlands onafhankelijk volksbestaan, 1872. Gedrukt en uitgegeven door Vredenburg & Keller te Amsterdam (detail)

Het feest gaat verder

Het voornemen was om de tocht langzaam maar zeker in verschillende slingers door de binnenstad te leiden om uiteindelijk terug te keren op het Kalfsveld. Helaas liep het een ietsje anders: vlak voor het eind zorgde een flinke regenbui ervoor dat een groot deel van de deelnemers en het publiek een droog heenkomen zocht.

Was de optocht een beetje als een nachtkaars uitgegaan, ‘s avonds ging het programma vol goede moed verder. De stad was voor een groot deel in sprookjesachtige sferen gehuld met overal verlichting, onder andere in de Langestraat en op de Kamp. Vooral het Raadhuis aan de Westsingel (met een illuminatie in de vorm van het stadswapen), de gasfabriek (een schip met watergeus) en Amicitia hadden veel werk gemaakt van hun illuminaties. Op de Hof voerde het muziekcorps der rijdende artillerie een uur lang muziekstukken uit. Voor het vervolg hadden de bewoners van de Oranjestraat op de Hof een bal champêtre (een openluchtbal) georganiseerd, terwijl het muziekcorps naar Amicitia toog om de daar aanwezigen een concert aan te bieden. Daar werd ook Bengaals vuur ontstoken.

Dinsdagochtend 2 april stond in het teken van het schoolfeest. Op de lagere scholen op het Havik, in de Koestraat en de Muurhuizen kregen de leerlingen feestplaten uitgereikt, en krentenbrood of soezen en sinaasappels (in het Weekblad als ‘china’s appelen’ aangeduid).

Hiermee was het officiële programma vrijwel vlekkeloos verlopen. Alleen een regenbui had de festiviteiten een beetje verstoord. Buiten deze officiële festiviteiten om liep het echter heel anders. Op 1 april en 2 april was het beide avonden onrustig in de stad met relletjes en ruiten die werden ingegooid. Burgemeester Wijers zag zich zelfs gedwongen het leger in te zetten om de relschoppers te beteugelen. Na afloop waren er verschillende arrestaties en elf relschoppers moesten zich voor de rechter verantwoorden. Wat was er allemaal gebeurd?

Moeilijk verhaal

Terugkijken op een gebeurtenis van anderhalve eeuw geleden is altijd moeilijk. Wat er zich precies allemaal voorgedaan heeft, zal wel nooit helemaal duidelijk worden. Journalistieke standaarden in die dagen waren minder streng dan tegenwoordig. Verhalen in de kranten waren doorspekt met tegenstrijdigheden en geruchten; aan factchecking ter plekke - bijvoorbeeld interviews met betrokkenen - werd niet gedaan. Tegelijkertijd werden zonder enige aarzeling berichten uit andere kranten overgenomen.
Wat dit laatste betreft was het opvallend dat de Amersfoorte kranten nergens als bron gebruikt werden door hun collega’s in den lande. De Amersfoortsche Courant brandde zijn vingers niet aan het verhaal, liet een feitelijk verslag van de rellen achterwege en beperkte zich tot enkele veroordelende zinnen. Het Weekblad voor Amersfoort en Omstreken beschreef wel enkele feitelijke incidenten en ook de rechtszaken die er naar aanleiding van de rellen gevoerd werden, maar een afgewogen totaaloverzicht kreeg de lezer niet voorgeschoteld.

En dan was er nog de geschiedschrijving. Ene W. v.d. Plas schreef begin jaren 1950 de geschiedenis van de katholieke parochies in Amersfoort en besteedde ook enkele alinea’s aan de gebeurtenissen in 1872. Helaas liet hij een vermelding van zijn bronnen achterwege. In het archief van de beide parochies, zoals dat zich nu in Archief Eemland bevind, heb ik zijn verhalen (helaas) niet terug kunnen terugvinden c.q verifiëren. Wellicht beschikte hij over materiaal dat later verloren is gegaan.

Het is dus niet eenvoudig om tot een gefundeerd en afgewogen verhaal te komen. Maar desondanks zal ik een poging wagen.

Achtergrond

De herdenking van 1 april 1572 was dus ingewikkeld vanwege de verschillende percepties over wat er nu precies herdacht moest worden. De landelijke organisatie hoopte op een feest dat in het teken stond van 300 jaar onafhankelijk volksbestaan en 300 jaar band met het huis van Oranje. Maar orthodoxe protestanten en katholieken dachten daar anders over. Orthodox-protestanten vonden vorm en inhoud van het feest waterige soep en zij wilden meer calvinistisch vuurwerk. Zij wilden eigenlijk geen feest maar vonden kerkdiensten in de vorm van bede- en dankdagen een veel passender vorm voor de herdenking. Bovendien kwamen zij met eigen initiatieven, waarin de geuzen en hun strijd wel alle aandacht kreeg. Zo werden er bijvoorbeeld inzamelingen georganiseerd om te komen tot een Geuzenkerk en een Nationaal Geuzengesticht (een weeshuis) in Brielle. Beiden werden na 1872 ook gerealiseerd.

In katholieke kringen bestond er grote reserve tegenover een nationaal ritueel waarvan de ‘ketterse’ achtergrond onmogelijk voor de volle honderd procent verdonkeremaand kon worden. Men had wel begrip voor de zoektocht naar een compromis, maar tegelijkertijd werd daarmee ook de zwarte bladzijde van de martelaren van Gorcum weggepoetst.
De katholieke kerk en de katholieke notabelen in den lande zaten dus vreselijk in hun maag met de feestdag. Opmerkelijk genoeg gaven de bisschoppen nauwelijks leiding aan hun gelovigen. De Aartsbisschop A. I. Schaepman liet desgevraagd weten “dat het vlaggen op 1 April tot eere van Ned. onafhankelijk bestaan noch doodzonde, noch dagelijksche zonde is, dat men dus zonder gewetensbezwaar konde mededoen, en ik zulks in de meeste gevallen raadzaam oordeelde. Wij zullen hier vlaggen en ook met de naburen illumineeren, wanneer zulks mögt worden verzocht.”
In den lande voelden vele katholieke notabelen zich voor een moeilijke keuze geplaatst: meedoen of zich tegen het feest keren (en daarmee de eventuele goede relaties met protestantse dorps- of stadsgenoten in gevaar brengen)? Het antwoord op die vraag was heel erg afhankelijk van de lokale omstandigheden: de al dan niet anti-katholiek kleur van het lokale feestcomité en het mogelijke gevaar voor rellen. Kortom, de katholieke voormannen waren in grote verwarring en gaven weinig leiding aan hun achterban. Iedereen moest ter plekke zijn eigen plan trekken.

klein 50640.tjp.jpg

Archief Eemland, foto nr. 50640 De Langegracht met de Elleboogkerk, circa 1900

Katholieken doen toch mee

In Amersfoort droegen de verschillende organisatiecomité’s een hervormde stempel, maar alle godsdiensten waren vertegenwoordigd. In totaal waren 25 mensen bij de comité’s betrokken; daarvan waren er zestien nederlands-hervormd, drie joods, twee remonstrants, één engels-hervormd en ook waren er twee katholieken: J.T. Hessels, die landmeester bij het kadaster was en H. van Esveld, die een slijterij had (en overigens getrouwd was met een hervormde vrouw en later tot dat kerkgenootschap overging). De kleine minderheden (tesamen 10 % van de stadsbevolking uitmakend) en de nederlands hervormden (47 %) waren dus oververtegenwoordigd, terwijl de katholieken (met 43 % van de stadsbevolking) sterk ondervertegenwoordigd waren.

De katholieke stedelijke elite zat in een spagaat. Velen voelden zich min of meer gedwongen om mee te doen aan de festiviteiten, terwijl men eigenlijk part noch deel wilde hebben aan een feest dat de overwinning van het protestantisme in Nederland vierde. Anderzijds wilde men ook niet aan de schandpaal genageld worden als onvaderlands. Dus kozen enkelen voor een gereserveerde juichtoon met als argument dat “wij onze staatkundige vrijheid te danken hebben aan den opstand tegen Spanje en de inneming van den Briel daartoe de eerste stap was.”

De plaatselijke geestelijken - in de katholieke taakopvatting dikwijls ‘herders die hun kudde moeten leiden’ - weigerden ook een duidelijk standpunt in te nemen. De beide pastoors van de Franciscus Xaveriusparochie en van de Elleboogkerk verklaarden hun gelovigen niets te ge- of verbieden. Zij achtten zich geraden, “hoezeer zij zelven aan het feest geen deel namen, bij de uiting der verschillende zienswijzen, noch goed- noch afkeurend over het deelnemen, zich uit te laten.” Van die kant was er voor de katholieken dus geen beletsel om aan de organisatie en aan de festiviteiten deel te nemen. Maar enthousiasme wekte die houding nu ook weer niet en dus volgde er op de oproep onder de katholieken in Amersfoort om aan de organisatiecomité’s deel te nemen een geringe respons. De twee die uiteindelijk ‘ja’ zeiden werden overgehaald met “de verzekering, dat niets aanstootelijks zou plaats hebben”. Maar ja, wat was ‘aanstootelijk’?

Wel of geen geus

De landelijke organisatie had er op aangedrongen de optochten vooral zinnebeeldig te houden en zo min mogelijk aan de historische feiten te refereren. In ieder geval moesten deelnemers die als geus verkleed waren, geweerd worden. In Amersfoort werd die oproep niet nagevolgd. Toen dat bekend werd, had dat gevolgen voor het draagvlak voor de feestelijkheden onder het katholieke volksdeel.

Terugkijkend beschreef een plaatselijk scribent in het katholieke dagblad De Tijd de discussie naar aanleiding van deze kwestie: “Intusschen verschijnt het program der feestelijkheden en zij zien tot hunne bevreemding, dat aan den niets aanstootelijks hebbenden gildenoptogt, zich een gekostumeerde zoude aansluiten van leerlingen der hoogere burgerschool, personen vertegenwoordigende, die het gevoel der Katholieken kwetsten. Velen trokken zich alstoen terug van de feestviering en besloten althans niet te vlaggen. Op de verzekering echter der komissie, dat die gekostumeerde optogt tegen haar verlangen geschiedde en dat de meest kwetsende karakters zouden geweerd worden, kwamen sommigen van hun voornemen terug en vlagden.”

De katholieke historicus Van de Plas vertelde in de jaren vijftig een iets andere versie van het verhaal: “Er was een historische optocht georganiseerd met een wagen waarop de H.H. Martelaren van Gorcum geboeid zouden meegevoerd worden, tot eer en glorie der Geuzenvictorie. Prompt liet pastoor Blom in zijn kerk het beeld van St. Theodorus van der Eem prachtig versieren en verbood de Katholieken aan deze optocht deel te nemen en zelfs om er naar te kijken. Dit heeft indruk gemaakt. De schandelijke wagen viel uit.”

klein IMG_20220326_141145.jpg

Het beeld van Theodorus van der Eem in de Franciscus Xaveriuskerk. Theodorus leunt tegen de balk waaraan hij is opgehangen.

De verwijzing naar de uit Amersfoort afkomstige Gorcumse martelaar Theodorus van der Eem was een complicerende factor in dit verband. In de latere geschiedenissen wordt dikwijls een verband gelegd tussen het feit van zijn martelaarschap en de hoog opgelopen emoties van de katholieken in de aprildagen van 1872. Of dit werkelijk het geval is, dan wel een later toegevoegde mythologie, is niet helemaal zeker. Zowel in de kranten als in de katholieke documenten uit 1872 ben ik niets over de rol van de nagedachtenis van Theorodus tegengekomen. Zo ook het verhaal over de wagen met de martelaren van Gorcum, die in de tocht zou worden meegevoerd. Daar was nergens sprake van en lijkt mij eerlijk gezegd onwaarschijnlijk, gezien de verzoenende sentimenten binnen de organisatiecomité’s. De aangekondigde aanwezigheid van Lumey was voor het organisatiecomité al een brug te ver.

Het is in ieder geval duidelijk, dat door de aanwezigheid van geuzen tijdens de optocht het feest voor diverse katholieken bedorven was en dat de roomse instellingen zich ervan distantieerden. Dat bleek wel uit een voorval met een collecte. Tijdens de optocht was geld ingezameld voor de armen; er werd ruim honderd gulden opgehaald. Dat bedrag werd aangeboden aan alle armenzorginstellingen binnen de stad, maar het Roomsch-Katholiek Parochiaal Armbestuur bedankte als enige voor de gaven. Ongeveer 85 % van het bedrag ging aldus naar de Nederlands-Hervormde Diaconie, de rest naar de kleinere instellingen.

Tegenover het katholieke sentiment stonden natuurlijk de gevoelens van de orthodox-protestanten, die de ingreep van het organisatiecomité maar flauwekul vonden. Een van de HBS-leerlingen, de zoon van A.M. Kollewijn, de secretaris van het organisatiecomité, keek jaren later terug op die bewuste dagen: “De jongens van de H.B.S. hielden een gekostumeerde optocht, wij stelden allemaal geuzekapteins voor. De pakken waren voor ‘t merendeel vervaardigd naar platen uit Hofdijk’s Ons Voorgeslacht en wij zagen er met onze degens, onze blikken harnassen en helmen werkelijk krijgshaftig uit. (...) Tot onze verbazing vernamen wij dat de Roomsen, vooral die van Bloemendaal, aantstoot aan onze optocht namen. Dat een van onze jongens Lumey zou voorstellen, hinderde hun biezonder. Die geuzenaanvoerders, zo werd beweerd, zouden ze lelik afdrogen wanneer zij ze te pakken kregen! Maar de mannen uit de protestantse buurt Het Haagje (bekend als de Hagetieters) beloofden dat we vast op hun hulp konden rekenen. Of het nu daardoor kwam of dat de Roomsen het niet zo boos hadden bedoeld, zeker is het, dat noch Lumey noch een van de anderen werd gemolesteerd.”

klien Hofdijk 2.png

Plaat uit W.J. Hofdijk, Ons voorgeslacht, in zyn dagelijksch leven geschilderd, vijfde deel (Haarlem 1863), plaat na p 372

De eerste ruiten sneuvelen

‘s Avonds 1 april, tijdens het georganiseerde openluchtbal op de Hof, vloeide ongetwijfeld de drank rijkelijk; mede daardoor raakte wellicht een aantal feestvierders op drift. Volgens een persbericht van half twaalf ‘s avonds, trokken spontaan ontstane groepjes mensen met fakkels de stad door, zingend en juichend. Bij naar verluid meer dan twintig huizen waar de vlag niet was uitgehangen en niet was geïllumineerd werden de ruiten ingegooid. Eén van de mikpunten was het Rooms-Katholiek pensionaat dat onder de schuilnaam Firma Werkhoven en Co werkte. De ‘firma’ was onder andere gevestigd aan de Zuidsingel, in het voormalige woonhuis van Benjamin Cohen. Bij dat huis, op korte afstand van de Grote Haag, sneuvelden verschillende ‘paarse ruitjes’.

Desondanks legde een Amersfoortse ooggetuige in een ingezonden stuk in de NRC de verantwoordelijkheid voor de ongeregeldheden van die avond niet alleen bij de drank en de fantatieke oranjegezindheid van het volk, maar gedeeltelijk ook bij de slachtoffers van de volkswoede. “Hier tegenover staat, dat van roomsche zijde, toen de processie uit de achterbuurten aan den commissaris van politie eene serenade bragt, en tevens bij zijn buurman, die roomsch is en niet vlagde, den eisch deed, dat hij de vlag zou uitsteken, deze de vlag heeft uitgestoken, maar toen peper, zout en mosterd uit een bovenraam op de processie heeft gestrooid, hetwelk vooral in de oogen van kinderen met oranje-blouses is neergekomen, waardoor die stumpers erg pijn gehad hebben en gedeeltelijk nog onder geneeskundige behandeling zijn. Aan dit huis is dan ook geen ruit heel gebleven. Ook was het gemeen erg boos op een manufacturier, omdat hij veel geld verdiend had met vlaggen te verkoopen, maar er geen had willen uitsteken.” Wie die laatste precies was, is niet bekend; wellicht de verderop genoemde J.T. Schwitzner.

Het leger werd opgeroepen en bij beide rooms-katholieke kerken hielden veertig manschappen van de rijdende artillerie de wacht. Daarna werd het al snel rustiger; ‘s ochtends kon de militaire bewaking worden opgeheven.
De meeste vandalen waren met hun wandaden weggekomen. Die avond was er in ieder geval één persoon aangehouden: ene C. Overeem uit Baarn. Hij had op twee adressen ruiten ingeslagen: aan de Appelmarkt bij v.d. Heiden en aan de Langestraat bij de Erven v.d. Posthoorn.

Oplopende spanning

De volgende dag, dinsdag 2 april, stond er voor ‘s avonds een fakkeloptocht van de bewoners van de Grote Haag gepland. Volgens een katholieke waarnemer liep mede door dat vooruitzicht de spanning in de stad snel op. “Gedurende den dag ontvingen velen waarschuwingen of bedreigingen, dat hun naam op de lijst der aangewezenen stond en bij hen de glazen zouden worden ingeslagen; zoomede dat men de kerken en pastoriën eveneens zou bezoeken. Dit veroorzaakte eene groote gisting onder de Katholieken, die niet weinig verhoogd werd door de tijding van het gebeurde te Nijkerk (waar eveneens rellen plaatsvonden, AS).”

De burgemeester ontving een brief van drie katholieke ondernemers (Bonnier, Hamers en de Erven v.d. Pothoven), die politiebescherming vroegen. Zie vreesden de “geruchten, die er loopen, dat deze avond weder, zoo als gisteren, de glazen zullen worden ingeworpen, bij ons en andere ingezetenen. De ongestrafdheid waarmede deze schennis van onze vrijheid is gepleegd, doet de vrees ontstaan, dat de bedreigingen, om deze avond bij nog meerdere Katholieken, de glazen in te werpen, zal gevolg gegeven worden.” 

Het stedelijk politiecorps bestond in die dagen uit drie man kaderpersoneel (waaronder een commissaris), vier agenten en veertien nachtwakers; onvoldoende personeel dus om een ‘menigte op oorlogspad’ in bedwang te houden. Maar burgemeester Wijers deed wat hij kon en moest doen en posteerde enkele politie-agenten bij de kerken, waar zij gezelschap kregen van verschillende katholieke parochianen, die hun godshuizen koste wat kost wilden verdedigen tegen de op handen zijnde ‘beeldenstorm’.

Het Weekblad voor Amersfoort en Omstreken sprak later van een protestants complot. “De wijze, waarop zij (de rellen, AS) plaats hadden en uitdrukkingen, die daarbij zijn gebruikt, brengen ons tot de noodlottige overtuiging, dat we hier niet moeten denken aan de uitspattingen eener joelende menigte, maar dat het de uitvoering was van een vooraf beraamd plan.” 

Hoe planmatig de acties allemaal waren is de vraag, feit was dat sommigen van de relschoppers hun daden vol bravoure aankondigden. De lucifersventer P.M. Colmjon had bij ene Van den Berg aan de Utrechtsestraat aangebeld en gezegd “dat bij De Groot (ook op de Utrechtsestraat, AS) de glazen wel ingegooid zouden worden, als er geen vlag werd uitgehangen.” Ook had een getuige gehoord dat op 1 april een smid uit Spakenburg, P.G. genaamd, in de Langestraat voor het huis van de katholiek P.J. van ‘t Swarteland had geroepen: “die glazen zijn ook al bij den schilder besteld.” De volgende dag keerde de smid terug en voegde hij de daad bij het woord.

klein NL-BleSAVPR_PC_1APRIL_070.jpg

Streekarchief Voorne Putten, prent nr. PC_1APRIL_070 Aan de vruchten kent men de boom - De Roemrijke daden der Zwarte Internationale in April 1872. Spotprent van drie katholieke geestelijken met een bord: 'weg met de geuzen! Leve Pius! Oranje in de geut!' Op de achtergrond een straat waar gevlagd wordt en mensen met elkaar op de vuist gaan
Vermoedelijk uit: De Nederlandsche Spectator (1872, no. 15)

Weer loopt het uit de hand

De fakkeloptocht door de stad van de bewoners van de Grote Haag c.q. Oranjestraat begon als een demonstratie van aanhankelijkheid aan de gezagsdragers in de stad. “Ook leerlingen van de HBS brachten bij het huis van de directeur een ovatie en de bewoners van de Oranjestraat trokken in een stoet door de stad en brachten een serenade bij de commissaris van politie, de burgemeester, de commandant van het garnizoen en hoogwaardigheidsbekleders.”

Maar vrijwel tegelijkertijd braken ongeregeldheden uit. “Terwijl de trein nog op het Havik was, namen de baldadigheden een aanvang en werden daarna door de gehele stad gepleegd.” De stoet liet de Elleboogkerk aan de Langegracht en de Franciscus Xaveriuskerk op ‘t Zand links liggen; “de trein nam eene andere rigting, en onder het dansen en uitgalmen der reeds zoo lang geoefende vrijheidsliederen, hoorde men weldra, slechts weinige woningen van die des heeren kommissaris van policie verwijderd (die op het Havik woonde, AS), de stukgeslagen glazen van Katholieken rinkelen, even als dit in andere verschillende straten en wijken, zelf in de onmiddellijke nabijheid van agenten, plaats had.”

“Aan het klooster en aan het r.c. jonge-damesinstituut, alwaar niet gevlagd en wel geillumineerd is, zijn toen weder glazen ingeworpen en tegen 11 ure is een dertigtal artilleristen te paard van het regiment rijdende artillerie (...) van de stallen uitgetogen, doorkruisende de stad, terwijl wachten van artilleristen te voet bij de roomsche kerken zijn geplaatst.”

Aldus werd dankzij de assistentie van het garnizoen de orde weer hersteld en de rust keerde terug in de stad.

Bloed aan de handen

Tien mensen werden die avond gearresteerd. Uit hun rechtszaken kan het globale beeld verder worden ingekleurd. Allereerst bleken alle relschoppers - die achterhaald werden in het bevolkingsregister van de stad Amersfoort - protestant en alle slachtoffers katholiek. Dat mag geen verrassing zijn. Wel opvallend was, dat bijna alle arrestanten volwassen mannen waren. In vroeger tijden speelden bij rellen en oproeren juist kinderen en vrouwen een hoofdrol. Geen enkel kind was gearresteerd; dat had wellicht te maken met het feit dat alle rellen ‘s avonds plaatsvonden.

Slechts één vrouw moest zich voor de rechter verdedigen, ene Geertruida van de Laak, de 38-jarige huisvrouw van de katoenspinner Pieter van Naarden. Zij was geen deelnemer aan de optocht van de Oranjestraat, maar was er achteraan gelopen. Zij was vanaf de Koppel “alwaar de beschuldigde smaadredenen tegen de Roomschen had geuit”, langs ‘t Havik en de Singel naar de Langestraat gelopen en onderweg had zij op vijf verschillende plaatsen ruiten ingeslagen. Ze had daarbij ‘gewoon’ haar vuisten tot bloedens toe geslagen. “Beklaagde ontkende noch erkende de ten laste gelegde feiten, voorgevende zeer dronken te zijn geweest, niets meer te weten, en misschien door den aandrang van de volksmassa door de ruiten te zijn geduwd. De getuigen hadden echter niet veel van die dronkenschap bespeurd.”

Onder de gearresteerde mannen komen we één wel zeer bekende Amersfoortse naam tegen: die van Pon. Gerrit Pon was toentertijd schipper, maar opende later een winkeltje en daarmee stond hij dus aan de basis van de handel die zijn kleinzoon Ben Pon sr. tot een enorm imperium zou uitbouwen. Gerrit had geen ruiten ingegooid, maar had in de avond van 2 april met twee nachtwachten gevochten. “Hij gaf voor dat er, nadat de optocht reeds voorbij was, eene algemeene vechtpartij was ontstaan, toen eenigen het ‘Oranje boven’-roepen hadden willen beletten, en dat hij dit vernemende, en eenigszins door drank opgewonden, mede had gevochten.”

Van de overigen arrestanten hadden enkelen meegelopen met de stoet van de Oranjestraat. De 47-jarige haarspinner Gijsbert van den Hoek bijvoorbeeld, die als ‘commissaris van de vrouwen’ de orde in de fakkeloptocht moest handhaven, maar toen de tocht in de Langestraat arriveerde bij de Erven v.d. Posthoorn (opnieuw) met een paraplu ruiten insloeg. Die daad werd hem zwaar aangerekend “omdat bekl. juist het voorbeeld van ordelievendheid had moeten geven.

Eveneens in de Langestraat werden de ruiten ingeslagen bij P.J. van ‘t Swarteland door twee verschillende deelnemers aan de tocht: de 18-jarige wever Jan van Minnen en door de eerdergenoemde smid uit Spakenburg, waar we alleen de initialen van kennen. De smid pleitte onschuldig, maar gaf wel aan dat “hij er toch schik van had dat de ruiten werden ingeslagen bij hen die niet vlagden en dus toonden niet Koningsgezind te zijn!”

klein AFT002000509.tjp(1).jpg

Archief Eemland, foto nr. AFT002000509. Ordonansen in de Langestraat, circa 1880/1900

Werk voor de rijdende rechter

Andere gevallen leken vooral eenmansacties. Een politieagent had de eerdergenoemde P.M. Colmjon op de Hof betrapt, “juist op het oogenblik dat hij bij Bonnier (een katholieke winkelier, AS) een ruit wilde ingooien”. 

Ten slotte waren er enkele gevallen, waarbij buren een rekening met elkaar vereffenden, zoals W. van den Bosch die bij twee buren in de Mooijerstraat de ruiten ingooide. Of de timmerman J.C.E. die bij zijn buurman Theodoor Brandsen een glasruit verbrijzelde. Vier getuigen hadden duidelijk gezien dat de beklaagde “zijn elleboog met opzet door een der ruiten stiet en terstond daarop in zijn huis ging.” Dergelijke acties zullen natuurlijk gevolgen hebben gehad voor de sfeer in de straat.

Hoewel het godsdienstig element doorslaggevend was, bestond er een zeker sociaal verschil tussen de daders en hun slachtoffers. De daders behoorden allen tot de lagere stand: spinners, wevers, timmerlieden, kleine handelaren. Hun slachtoffers stonden vaak een of twee trapjes hoger in de sociale hiërarchie in de stad: ambachtslieden (zoals een mandenmaker) of kooplieden. De genoemde Bonnier en Brandsen hadden aan het eind van de negentiende eeuw bekende winkels/warenhuizen in Amersfoort. Zij waren de opvolgers van een ander slachtoffer en wellicht één van de eerste manufacturenzaken in Amersfoort: die van J.T. Schwitzner aan de Bloemendaalschen Binnenpoort. Hij was een rooms-katholieke Duitse winkelier, die ongetwijfeld tot de stroom katholieke Duitse manufactuurs behoorde (met Vroom, Dreesmann, Brenninkmeijer en Lampe) die vanaf het midden van de negentiende eeuw naar Nederland trokken om hun textielhandeltjes uit te bouwen.

Ten slottte een laatste opvallend feit. Twee dagen achter elkaar werden bij het huis met de paarse ruitjes van de firma Werkhoven en Co de ruiten ingeslagen, maar voor die feiten is niemand veroordeeld. De zusters waren daar behoorlijk boos over en vonden dat de gemeente de schade moest betalen; die had immers vergunning verleend voor de optochten en was dus medeverantwoordelijk voor de openbare ordeverstoringen. De burgemeester verwierp die argumentatie en liet de zusters weten dat zij de schade maar moesten verhalen op de daders (die allemaal nog vrij rondliepen).

klein 14047.tjp.jpg

Archief Eemland, foto nr. 14047. Het klooster en pensionaat van de zusters Onze Lieve Vrouw van Amersfoort aan de Zuidsingel, 1864

Samenscholingsverbod

De volgende dag, 3 april, waren de gemoederen nog geenszins bedaard. Volgens de eerdergenoemde katholieke zegsman hing een vechtpartij tussen katholieke en protestantse groepen in de lucht: “Woensdag herhaalden zich de verontrustende geruchten en waarschuwingen voor gewelddadigheden, die de kerken en pastoriën met hunne inwoners gedurende den nacht te wachten stonden. Tal van onkatholieken zouden van verschillende naburige dorpen hunne broeders komen versterken; dit een en ander bragt de gemoederen zoodanig in beweging, dat de Katholieken van hier en van elders, zich in grooten getale ter bescherming kwamen opdringen, zoodat men inderdaad, wanneer de bedreiging werd uitgevoerd, voor bloedige botsingen vreezen moest.”

Voor burgemeester Wijers was de maat vol. “Weldra werd eene verordening omgeroepen, dat de feestdekoratiën moesten worden opgeruimd, zamenscholingen van 5 of meer personen verboden waren (van 9 uur ‘s avonds tot 6 uur ‘s ochtends, AS) en van ‘s avonds 7 ure de herbergen moesten gesloten zijn; te gelijk werd voor de kerken eene wacht van 50 man artillerie bestemd en kruisten patroeljes den geheelen nacht door de stad. Aan dezen krachtigen maatregel van den E.A. heer burgemeester, vereend met de flinke houding der militaire magt en de ijverige pogingen der geestelijken, om den ijver hunner toegestroomde beschermers te matigen, mogen wij het danken dat de rust van toen af schijnt hersteld.” De rellen waren voorlopig de kop ingedrukt.

klein 13699.tjp.jpg

Archief Eemland, foto nr. 13699. A.G. Wijers, burgemeester van Amersfoort 1852-1877

Nasleep: rechtszaken

De elf arrestanten moesten zich ruim twee weken na de gebeurtenissen voor de rechter verantwoorden. Tijdens de eerste zittingsdag op 18 april 1872 liep het storm bij het gerechtsgebouw aan de Zuidsingel. Het was propvol in de rechtszaal en zelfs in het voorhuis en op de trappen stonden belangstellenden die niets wilden missen. De rellen hadden een enorme indruk gemaakt. De processen verliepen over het algemeen vlot. Verschillende beklaagden waren arm en hadden geen advocaat tot hun beschikking; hun veroordeling volgde spoedig. Zij werden meestal veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en de proceskosten (25 gulden, in die tijd ongeveer een maandloon). De beklaagden die wel een advocaat konden betalen, wisten soms hun straf te ontlopen. Zij riepen getuigen à decharge op, die zoveel twijfel zaaiden - tijdens rellen is het altijd moeilijk vast te stellen wie wat met welke bedoeling heeft gedaan - dat de rechter zich gedwongen zag tot vrijspraak.

Reacties

Toen het stof enigszins was neergedaald, volgden de reacties. De stedelijke feestcommissie toonde zich kort na de rellen vooral teleurgesteld in de bevolking en veroordeelde de relschoppers: “Het smart haar te moeten erkennen, dat de voldoening, die zij aanvankelijk mocht smaken door het welslagen harer pogingen, verbitterd is door handelingen, zoo geheel in strijd met hare bedoelingen: het bevorderen van eensgezindheid. Zij was en blijft van meening, dat het burgers, die een feest der vrijheid vieren, niet past, hen die zich niet opgewekt gevoelen daaraan deel te nemen, met geweld tot een vertoon, dat zij niet meenen te dwingen.”

Dat laatste was ook de reactie van het Weekblad voor Amersfoort en Omstreken. De krant sprak er schande van “dat op een feest der vrijheid, geweld wordt gebruikt om andersdenkenden te dwingen tot een vertoon van vreugde, terwijl zij in den waan verkeeren, dat het feest hen tot droefheid moet stemmen.”

Hoe anders waren de woorden van de Amersfoortsche Courant. A.H. van Cleeff riep vooral op tot verzoening en maakte weinig woorden vuil aan de relschoppers. De deftige krant zag de gebeurtenissen vooral als een leerproces: “Geen rozen zonder doornen op den levensweg en alle lusten hebben hare lasten. Heeft het feest van 1 April, niet in alles, goeds opgeleverd, uit het kwade spruit ook dikwijls het goede.” Voor het overige was het devies: vergeven en vergeten!

Roddels en geruchten

Vergeven en vergeten, dat was een schone wens, maar de stad was daar voorlopig nog niet aan toe. De geruchtenmachine werkte nog op volle toeren. Men was vooral bevreesd voor de wraak van katholieke zijde. “(...) ondertusschen heeft de verdraagzaamheid groote schade geleden, en is hier op dit oogenblik meer verwijdering tusschen de verschillende gezindheden dan ooit. De knaap, die voor Lumey gespeeld heeft, en toch niets heeft gedaan dan met een maskerade-pak over straat te loopen, is zijn leven niet zeker. Hij durft niet in de stad te komen en houdt nog vacantie, doch roomsche kerels hebben reeds een anderen jongen op straat voor hem aangehouden.” Een paar dagen later werd dit bericht in een andere krant nadrukkelijk naar het rijk der fabelen verwezen.

Ook ging het gerucht rond dat verschillende mensen hun andersdenkende dienstpersoneel of leveranciers op zouden zeggen. Dit gerucht was voor de katholieke gebroeders Hamers, die een grote textielfabriek in de stad hadden, reden om een advertentie in de krant te plaatsen, waarin zij duizend gulden boden aan elke wever die kon aantonen dat hij bij Hamers ontslagen was. “Nooit hebben wij iemand om des geloofswille werk geweigerd.”

Herhaling van zetten

De verstoorde verhoudingen in de stad hielden nog enige tijd aan. In juni 1872 deden zich opnieuw ongeregeldheden voor. 

Aanleiding was de verjaardag van koningin Sophie op 17 juni en de herdenking van de slag bij Waterloo op 18 juni. Amersfoort had massaal de vlag uitgehangen, deels ook uit angst dat bij wie dat naliet opnieuw de ruiten zouden worden ingegooid. De gemoederen liepen opnieuw op, maar tot gewelddadigheden kwam het nergens. De krant bescheef hoe “Maandag avond eene joelende, zingende en schreeuwende bende van mannen, vrouwen en kinderen, voor een groot deel in de bekende Oranjepakjes gekleed, zich op nieuw in optocht met vlaggen door de straten bewoog” (...) De glasruiten werden ditmaal gespaard, dankzij de krachtige houding die de Rechtbank tegenover die baldadigheden onlangs heeft aangenomen.” De volgende dag moest de politie toekijken hoe “verschillende haatdragende groepen aan den Bloemendaal verzamelden, de straat zingende doorliepen tot diep in den nacht en hun wrok luchtten in het uitschreeuwen van voor andersdenkenden kwetsende liederen.” Even machteloos zag men toe dat “aan den Haag een tierende menigte onder het gezang van het bekende Aprillied opwond en steeds door die buurt en het plantsoen (...) schreeuwende heen en weêr liep.” Toen op woensdag opnieuw demonstratieve tochten bijeen dreigden te komen, werd het garnizoen gewaarschuwd en herstelde het leger de orde. Op donderdag vaardigde de burgemeester weer een samenscholingsverbod uit om de ‘animositeiten tusschen Protestanten en R. Catholieken’ te bezweren. Hierna keerde de rust eindelijk terug in de stad.

Nawoord

Er is van alles te zeggen over deze anekdote uit de Amersfoortse geschiedenis. Over de - in dit geval deels mislukte - pogingen om het volk ‘beschaving’ bij te brengen, hun drankgebruik en agressie te beteugelen door een alternatief te bieden voor het volksfeest in de vorm van een beschaafde optocht. Over de natievorming en de zoektocht naar de Nederlandse identiteit. Over hoe om te gaan met een gepolariseerde samenleving die verdeeld is langs allerlei scheidslijnen: godsdienst, economie, gender, etniciteit. En hoe om te gaan met ons verleden vol conflicten en tegenstellingen; hoe valse nostalgie en “de illusie van een harmonieus verleden” te weerleggen. Het zijn allemaal kwesties die nog steeds actualiteitswaarde hebben.

In Nederland heeft men zijn lesje geleerd en besloten dat een historische gedenkdag in Nederland niet erg geschikt is voor een nationaal feest. Onze geschiedenis biedt doorgaans te veel brandstof voor conflicterende interpretaties. Zelfs de herdenkingen van 4 en 5 mei ontkomen er niet meer aan.

Daarom ook is de keuze voor de verjaardag van een (zittende) vorstin zo’n gelukkige keuze geweest. Zolang de monarchie in brede kring aanhang geniet, representeert en stimuleert deze dag een gevoel van nationale eenheid. Voor één dag allemaal oranje en de rest van het jaar: eenheid in verscheidenheid en ‘we zijn het eens, dat we het niet eens zijn’.

bijsluiter

Addy Schuurman is locaal historicus. Speciale dank gaat uit naar Ed van der Veer, die eerder in De Kroniek, tijdschrift van Historisch Amersfoort van juni 2022 een artikel over het onderwerp schreef en zijn bronnenmateriaal ter beschikking stelde.

bronnen

J. Geerse, Feesten in Amersfoort: over koningen, kroonjaren en keifeesten. In: Flehite: tijdschrift voor verleden en heden van Oost-Utrecht, jrg. 23, nr. 3/4 (nov. 1993)
F. Groot, De strijd rond Alva's bril. Papen en geuzen bij de herdenking van de inname van Den Briel, 1572-1872, in: BMGN - Low Countries Historical Review, jrg. 110, nr. 2 (1995)
M. Halbertsma, De Brielsche Feesten van 1872. ‘Grooter Feest Is er Nooit Geweest’. In: De Negentiende Eeuw, jrg. 26 (2002)
R.A. Kollewijn, Herinneringen (Santpoort 1932)
R. Meijer, Onderwijs in Amersfoort 1850-1920: een voorwerp van aanhoudende zorg (Amersfoort 2004)
R. Meijer, Kerkgeschiedenis. In: Bruit van d’Eem. Geschiedenis van Amersfoort (Utrecht 2009)
W. van de Pas, Uit het verleden van de St. Franciscus Xaverius-parochie te Amersfoort. In: Amersfoorts Katholiek Dagblad (1952)
E. van der Veer, 300 Jaar vrijheid: 1 april 1872: rellen tijdens de viering. In: Kroniek: tijdschrift historisch Amersfoort, jrg. 24, nr. 2 (juni 2022)

Archief Eemland, kranten: Amersfoortsche Courant, Weekblad voor Amersfoort en Omstreken, Amersfoortsche Almanak
Delpher krantenarchief (selectie): De Tijd, Arnhemsche Courant, Provinciaale Drentsche en Asser Courant, Algemeen Handelsblad, Dagblad van Zuidholland en ‘s Gravenhage, Nieuws van den Dag
Archief Eemland, bevolkingsregister
Archief Emland, archief stad 1811-1945
Archief Eemland, archief Parochie Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart

    nog geen reacties

(maak u bekend met uw volledige naam)

opmerkingen

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!