4 reacties

Ivan Wolffers is altijd solidair gebleven met zijn vrienden uit het Soesterkwartier

door Channa Kalmann
9 oktober 2022om 20:21u

We komen bijna tegelijk de oprit oprijden, hij in zijn auto, ik op de fiets. “Ik moest nog snel even de kleinkinderen wegbrengen,”verontschuldigt hij zich. “En struikel niet over de poppenkast. Daar hebben we net mee gespeeld.” Ik wandel een villa binnen waar een gezellige wanorde heerst. De vele reizen die Ivan Wolffers met zijn vrouw Marion Bloem heeft gemaakt, drukken een duidelijk stempel op de inrichting van het huis. Veel Aziatische meubels en prachtig kleurrijke kleden uit India. Boeddhabeelden, wajangpoppen, Afrikaanse maskers, ik raak niet uitgekeken. Aan de muur portretten en naakte figuren van Jean Rustin, die me een ongemakkelijk gevoel geven, maar tegelijkertijd intrigeren. Terwijl arts, columnist, schrijver Ivan Wolffers nog wat telefoontjes pleegt, kijk ik liever naar de felle en indrukwekkende schilderijen van Marion Bloem, behalve schilder ook een begenadigd schrijfster.

„Ik ben niet in het Soesterkwartier geboren hoor,” begint Wolffers meteen. „Ik ben in 1948, op 17 mei, in de Rubensstraat geboren, bij het Randenbroekerbos en het Sportfondsenbad. Er was enorme woningnood in de jaren na de oorlog, dus mijn ouders waren al blij dat ze ergens op kamers konden, maar toen er in de jaren vijftig veel nieuwe woningen gebouwd werden, konden ze wel een eigen huis huren. We kwamen terecht in een flat in het Soesterkwartier, op het Vreeland, nummer 17A. In die tijd waren die flats van vijf verdiepingen iets heel bijzonders, ‘Klein New York’ werd onze buurt genoemd. Wij woonden op de eerste verdieping.”

Ivans vader, Norbert Wolffers, was in Wenen geboren en woonde in München toen Hitler in 1933 aan de macht kwam. Het joodse gezin ontvluchtte Duitsland en kwam naar Nederland, en omdat ze zich hier niet registreerden, wist niemand dat ze joods waren. Zijn ouders en hij konden tijdens de oorlog vrij ongestoord in Bilthoven wonen, en zelfs aan onderduikers onderdak bieden. De rest van de familie werd vermoord in de vernietigingskampen. Vader zat in zijn bruine stoel en telde op zijn vingers de familieleden die in de Europese oorlog waren omgekomen in de Duitse kampen. “Zevenentwintig,” zei hij en noemde de namen. “Wally, Sam, David…” Voor elk familielid pakte hij een van zijn sterke vingers beet. (uit: De laatste handelsreiziger, pg.16).

Na de oorlog werd Norbert Wolffers handelsreiziger zoals dat toen heette, in toiletartikelen. Hij ging er op uit om zijn spulletjes te verkopen. Ivans moeder, Aletta Buys, kwam uit Amersfoort. Haar ouders woonden in de Albert Cuypstraat. Haar vader was machinist geweest bij de Nederlandse Spoorwegen, maar omdat hij stokdoof was, was hij met zijn veertigste al gepensioneerd. Aletta was kapster, maar nadat ze getrouwd was, bleef ze thuis om voor de kinderen en het huishouden te zorgen.

Buitengesloten

Ivan: „In 1952 werden mijn broertje en zusje geboren: Lex en Rita. Zij waren altijd de bijzondere van ons drieën, omdat zij een tweeling waren. Mijn moeder had haar handen vol aan die twee, mijn vader was veel weg, en daardoor was ik al vroeg op mezelf aangewezen. Dat heeft me snel zelfstandig gemaakt. Maar ook buitengesloten. Op een foto uit die tijd zie je mijn ouders allebei stralend met een wolk van een baby op schoot, en mij schuw op de achtergrond. Ik had altijd het idee dat je aandacht moest verdienen. Waarschijnlijk komt daar mijn geldingsdrang vandaan, ik wil graag gezien worden. Ik at ook bijna niet meer na de geboorte van de tweeling. Mijn moeder deed alles om me aan het eten te krijgen; ze sloeg me of probeerde me met kwartjes om te kopen, maar het was natuurlijk gewoon een schreeuw om aandacht. Vanaf het moment dat ik bij hun het huis uitging, heb ik nooit meer problemen gehad met eten.

Ivan Wolffers Soesterkwartier Levensverhaal Marion Bloem

Jeugdfoto Ivan Wolffers. Foto: Gerda Kalmann

Ik ging naar de Finse lagere school. Ik heb nooit begrepen waarom die school zo heette, maar het was een School met de Bijbel.  Ik wilde per se naar die school toe, omdat mijn vriendje uit de flat er heen ging. Mijn vader was er niet blij mee, maar stemde uiteindelijk toch in. Ik was de enige niet gereformeerde op die hele school en dat zorgde ervoor dat ik me vaak een buitenstaander voelde.” Zij waren gereformeerd en ik niet. Mijn moeder was maar gewoon remonstrants en mijn vader deed nergens aan. Zo goed als hij een hekel had aan mensen met een uitgesproken politieke mening zo verafschuwde hij ook diegenen die te opdringerig een geloof beleden. (uit: De laatste handelsreiziger, pg.17)

"Ik werd echt uitgescholden voor 'heiden', en werd gepest. Als op maandagmorgen iedereen mocht vertellen wat ze het weekend gedaan hadden, viel ik er helemaal buiten, omdat mijn vader in plaats van de zondag als rustdag te beschouwen, juist op die dag met me wilde voetballen. Ik ben helemaal geen vechtersbaas, maar ik heb me toen toch wel moeten invechten om er enigszins bij te horen.

Sjaaltje

Ik kwam ook uit een ander milieu dan de kinderen met wie ik omging. Mijn vader was vertegenwoordiger. Hij had als enige in de straat een auto, en zag er altijd netjes gekleed uit. Als hij op pad ging, had hij vaak een sjaaltje in zijn overhemd, en dat vond ik zo indrukwekkend dat ik een keer een sjaaltje van hem heb gepakt en dat onderweg naar school om mijn nek bond. Maar in plaats van bewondering te oogsten, werd ik uitgescholden voor ‘uitslover’ en rijkeluiszoontje’. Mijn vader vond de kinderen met wie ik omging, eigenlijk niet goed voor me, hij vond ze ordinair, achterbuurtjongens. Hij keek neer op de arbeiders in de buurt.” Hij mopperde op de arbeiders die in onze wijk woonden. Mensen zonder ontwikkeling of cultuur vond hij ze. (uit: De laatste handelsreiziger, pg.36) “Elke dag om 17 uur kwamen alle andere vaders thuis, op de fiets kwamen ze dan aanrijden, met hun hoofd op hun handen op het stuur. Mijn vader was vaak langer weg, soms de hele week, en hij fietste niet.

In de zomer was het altijd makkelijker. Dan werd er in de pauzes op het schoolplein en na school in de straat gevoetbald, en daar mocht ik aan meedoen. Dan voelde het ook alsof mijn klasgenoten me in hun midden accepteerden. Ik had wel een paar echte vrienden en die zijn me ook altijd zeer close gebleven, een paar van hen zie ik ook nu nog regelmatig. Ik ben altijd solidair gebleven met die Soesterkwartier-vrienden; je wil nou eenmaal daar bij horen waar ze je afwijzen. Maar ik hou ook wel gewoon van die no-nonsense mensen. Later, op de middelbare school en tijdens mijn studie, zat ik tussen ‘praatjesmakers’; dan waren die jongens uit het Soesterkwartier me toch liever dan die jongens met die praatjes.

Slechte daden

In de vijfde klas had ik met een groepje vrienden een club opgericht: de Nupi Nupi-club, die als enige stelregel 106 107 had zoveel mogelijk slechte daden te verrichten. Dat ging best ver hoor. We jatten de flessen die mensen voor de deur zetten voor de melkboer, en kochten snoep van het statiegeld. We gingen op lange zwerf- en plundertochten en namen de naamplaten en stickers die we bij de fabrieken hadden gestolen, als trofeeën mee naar huis. We klommen stiekem over het hek van het Bosbad zodat we zonder betalen naar binnen konden. En fikkie stoken deden we natuurlijk, maar dat is een keer volledig uit de hand gelopen. Achter onze flats had je een kwekerij en die is half afgebrand toen ons vuurtje naar het gebouw oversloeg. Daar moest de brandweer aan te pas komen.” Ik moest twee dagen op het politiebureau strafregels schrijven: “Ik mag geen vuurtje stoken.”Honderden regels schreef ik. (uit: De laatste handelsreiziger, pg.29)

„Van de kinderen uit de laatste klas van de Finse School gingen er twee naar de middelbare school; ik ging naar het Corderius Lyceum, en de rest ging naar de lts of de mulo om een vak te leren. Het Corderius was vreselijk gereformeerd en er liep een zeer strenge rector rond die er niet voor terugschrok de leerlingen een draai om de oren te geven. Ik kwam ook in een radicaal ander milieu terecht. Er werd anders gesproken, netter, en ik werd voortdurend gecorrigeerd. Hockey was hier belangrijker dan voetbal. De eerste klas kwam ik nog wel redelijk door, maar daarna ging het steeds slechter. Ik ben in de tweede klas twee keer blijven zitten, het interesseerde me gewoon niet meer. Dat kwam ook wel door de school, maar was bovenal een hormonale kwestie. Ik heb toen twee jaar de mulo gedaan en ben daarna naar de Rijks-hbs tegenover het station gegaan. Voor mij was het echt fijn dat de jaren zestig waren aangebroken, met de Beatles en de Rolling Stones. Eindelijk een eind aan die strenge jaren vijftig. Toen ik in 1968 eindexamen deed, waren de tijden behoorlijk veranderd. In Parijs was er een studentenrevolutie en daar moest en zou ik bij zijn, dus ben ik er naar toe gelift.”

Inmiddels woonde het gezin Wolffers niet meer in het Soesterkwartier. Toen Ivan vijftien was, verhuisden ze naar de Albert Cuypstraat, naar het huis waar de ouders van zijn moeder woonden. Zijn oma leed aan de ziekte van Parkinson en zijn stokdove opa slaagde er steeds minder goed in om haar te verzorgen, dus nam moeder die taak op zich. „Mijn opa was wel een heel karaktervol figuur. Hij schreef altijd ingezonden brieven naar de Amersfoortse Courant om te waarschuwen voor het dreigende Russische gevaar. Hij weigerde gebruik te maken van welke vorm van vervoer dan ook, alles deed hij lopend. In de winter moesten er aardappelen gehaald worden in Woudenberg, dat ging per mud, en ook dat deed opa te voet. Ik mocht met hem mee, en ik hield wel van die stiltes, ik was nooit zo’n grote prater.”

Grote passie

Na de hbs vertrok Ivan naar Utrecht om geneeskunde te studeren. Hij was twintig en moest de militaire dienst in, maar jongens die geneeskunde of theologie studeerden, werden van de dienstplicht vrijgesteld. Eigenlijk was het dus geen positieve keuze, maar toch kreeg geneeskunde uiteindelijk wel zijn belangstelling, zelfs meer dan dat: het werd zijn grote passie. Na zijn studie ging hij verder met de huisartsenopleiding en doorliep alle bijbehorende coschappen.
„Ik ben ook tijdens mijn studie steeds een buitenstaander gebleven. Ik had er moeite mee dat veel mensen om me heen zich zo belangrijk voelden. Ik heb altijd ervaren dat je geïsoleerd meer bereikt, dus in die zin heeft de outsiderpositie me wel wat gebracht. Mijn referentiekader was, en bleef, toch de mensen in het Soesterkwartier. Ik had al vroeg tijdens mijn studie bedacht dat ik aan die mensen, voor wie medicijnen totale abracadabra zijn,wilde uitleggen hoe het zat. Dat werd mijn drijfveer om verder te studeren en huisarts te worden, en over medicijnen te gaan schrijven. Ik begon met een column in de Volkskrant, waarbij Opland tekeningen maakte, en dat sloeg enorm aan. Met studievrienden zette ik een gezondheidswinkel op, en we organiseerden voorlichtingsavonden, zelfhulpgroepen, en cursussen ‘hoe ga ik met mijn dokter om’. Inmiddels heb ik tientallen boeken en artikelen over medicijnen geschreven, en ik denk dat ik mensen daarmee heb gestimuleerd om een actievere rol te spelen als het om hun eigen gezondheid gaat.”

 Spannende verhalen

Wolffers schreef vanaf zijn achtste jaar al. Hele schriftjes schreef hij vol met spannende verhalen waarin hij zelf de hoofdrol speelde. Op zijn zeventiende was zijn eerste roman af, maar deze is niet uitgegeven „en dat is maar goed ook,” vindt hij achteraf. Tijdens zijn studie schreef hij veel verhalen, fictie, maar gebaseerd op de werkelijkheid. In 1980 verscheen zijn literaire debuut: De laatste handelsreiziger. Deze roman gaat over zijn jeugd in Amersfoort en vooral over de relatie tussen vader en zoon. Het boek bevat autobiografische elementen en werd zeer goed ontvangen. Er volgden nog veel meer romans, waaronder de romancyclus Aardrijkskunde van het geluk, en de meest succesvolle roman Liefste, mijn liefste (1992). Van die laatste verschenen drie drukken en werden meer dan 10.000 exemplaren verkocht. Naast zijn literaire romans schreef hij ook kinderboeken en scenario’s voor televisieseries.

Ivan Wolffers woont met Marion Bloem in een prachtige villa in de buurt van Zeist. Hij kende haar al van de hbs, maar ze was vier jaar jonger en dat was op die leeftijd best veel. Hij vond haar meteen al de mooiste vrouw die hij ooit gezien had, maar durfde haar niet aan te spreken. „Zij was eredivisie, dat was voor mij echt niet weggelegd.” Maar toen hij haar een paar jaar later tegenkwam in Club 33, een uitgaansgelegenheid in de Langestraat, sprak hij haar wel aan en sindsdien zijn ze altijd samen geweest. „Marion en ik hebben elkaar echt gemaakt. We wilden allebei reizen en schrijven, en zijn samen de hele wereld over geweest. Zowel voor ons werk als gewoon voor de lol. We stimuleerden elkaar en daagden elkaar uit onze dromen waar te maken. We deden ook allerlei projecten samen. Zo hebben we samen een kinderboek gemaakt, een toneelstuk over politieke gevangenen in Indonesië en een kinderprogramma voor tv over seks.”

In 1973 werd hun zoon geboren, Kaja. Ivan studeerde toen nog en kwam daardoor nog verder van zijn medestudenten af te staan. Kaja werd meegenomen op de lange reizen van zijn ouders en kreeg onderweg les van hen. „Marion leerde hem rekenen en deed dictees met hem. Ik vertelde verhalen over aardrijkskunde, geschiedenis en biologie die ik ’s avonds voor hem opschreef.”
Kaja is, als directeur van MTV Networks, inmiddels zeer succesvol. Het populaire Huis van Anubis is een van zijn geesteskindjes. Kaja is getrouwd met actrice Elle van Rijn, bekend van Goede Tijden Slechte Tijden, en van SamSam, maar daarnaast ook schrijfster. Elle had al twee kinderen en Kaja en zij kregen er samen ook nog twee, dus Ivan en Marion hebben vier kleinkinderen, die ze zeer regelmatig over de vloer hebben. „Het is altijd een feest als die kinderen bij opa en oma komen logeren.”

Wolffers was jaren hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, met als leerstoel ‘Gezondheidszorg in ontwikkelingslanden’. Daarnaast was hij lid van de Raad voor advies over onderzoek en ontwikkeling, en van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.

Prostaatkanker

Toen hij in 2002 te horen kreeg dat hij prostaatkanker had, is hij vervroegd gepensioneerd van de Universiteit. Verre reizen maakte hij niet meer. Bijna drie jaar namen ziekte en behandeling hem volledig in beslag. Hij hield er op internet een weekdagboek over bij: „Het is net of ik daarmee het proces in mijn lichaam een beetje onder controle houd. Ik maak er gewoon literatuur van en daarmee ben ik de baas.”

Zijn weekdagboeken werden gebundeld in Walvis spelen (2004), Heimwee naar de lust (2006) en Onweer in de verte (2008). ‘Er zijn mensen die na de diagnose kanker hun hele leven omgooien, maar dat vond ik niet nodig,’ aldus Wolffers in een interview in Buigen als bamboe – Over leven na kanker. ‘Ik heb altijd enorm van mijn werk gehouden, ik was er altijd al mee bezig, daarmee ga ik gewoon door. […] Ik ben me wel veel kwetsbaarder gaan voelen. Dat kan geen kwaad overigens. Ik mág me zorgen maken. De eindigheid van het leven was vroeger theorie. Maar nu weet ik met mijn hele zijn dat het zo is. Ik ben mijn onschuld kwijt. Dat is een diep besef en een extra drive voor mij om door te gaan met wat ik doe.’

Ivan Wolffers

Ivan Wolffers. Foto: Gerda Kalmann

De kennis die Wolffers verkreeg toen hij zichzelf onderzocht om meer te begrijpen van wat er in zijn eigen lichaam plaatsvond, wilde hij uiteraard ook delen, en dat resulteerde in weer nieuwe boeken, en verschillende gezondheidswebsites. Maar ook als het om romans gaat die hij nog wil schrijven, bruist hij nog van de ideeën. „Ik wil meer schrijven en het wonderlijke is dat ik, nu er zo’n miljoen boeken van me verkocht zijn, nog altijd denk dat ik mijn belangrijkste boek nog moet maken.”

Onderscheiden

In 2005 kreeg Ivan Wolffers de Van Walree Prijs van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, omdat hij medisch onderzoek voor een breed publiek toegankelijk heeft gemaakt. Volgens de Academie leverde hij een essentiële bijdrage aan de diversiteit van het publieke debat over gezondheidszorg. In 2009 werden zowel Ivan Wolffers als Marion Bloem benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

„Het opgroeien in het Soesterkwartier heeft me gevormd tot wie ik nu ben. Ik ben er vast van overtuigd dat je bepaalde dingen met elkaar moet delen. Als je toegang hebt tot kennis, geeft dat je de mogelijkheid om je te ontwikkelen. Ik vind het heel belangrijk om die kennis waar ik toegang toe heb, ook toegankelijk te maken voor mensen die die mogelijkheid niet hebben, mensen in ontwikkelingslanden bijvoorbeeld, maar ook mensen in achterstandsbuurten zoals het Soesterkwartier.”

bijsluiter

Channa Kalmann is schrijfster en eindredacteur. Gerda Kalmann is fotograaf.

Het boek Nooit iets cadeau gekregen, met als ondertitel succesvolle mensen uit een volksbuurt, is in 2010 uitgegeven door Uitgeverij Weerdsluis. Het is nog te koop in het Wijkmuseum Soesterkwartier. 

(maak u bekend met uw volledige naam)

opmerkingen

Steun de Stadsbron!

U steunt ons met een gift via IDeal al met een bedrag vanaf 2 euro per artikel.

Draag bij!