De stad Amersfoort is bezig met het werken aan een omgevingsvisie. Daarin wordt in het discussierapport ‘Omgevingsvisie Amersfoort’ een drietal alternatieven beschreven, namelijk die van ‘intensief en bereikbaar’, ‘lokale identiteit en gezonde buurten’ en ‘stad van parken en clusters’. COVID-19 biedt een interessant perspectief op het ruimtelijk vraagstuk, want hoe je ook wendt of keert, het vormt een trendbreuk in ons denken over werken, mobiliteit en de rol van de eigen leefomgeving. Het is daarom goed om deze periode in een breed maatschappelijk perspectief te plaatsen, om het onderdeel te laten zijn van onze geschiedschrijving. Economie is het verhaal over de economische activiteiten in de fysieke omgeving (lokaal – nationaal – mondiaal). Het juist vertellen van dit ‘economische verhaal’ biedt zicht op hoe we naar de omgevingsvisie van Amersfoort moeten kijken. Ik hoop daarmee dat mensen het enigszins taaie rapport ter hand nemen, want het verhaal over de mens en de omgeving is het verhaal dat wij burgers samen maken. Wij kiezen, wij bepalen. Dus lees, leun achterover en denk!
Exit homo economicus
Toen ik begin jaren negentig ontwikkelingseconomie studeerde, mocht ik op veldstage naar Swaziland. In dit ministaatje was sprake van een energiecrisis: vrouwen, maar vaker kinderen, moesten steeds verder lopen om aan brandhout te komen, dat nodig was om bijvoorbeeld maïs te koken. In het westelijk deel van dit koninkrijk was echter een houtoverschot. Daar groeiden naaldbomen voor de exportindustrie en de houtresten zouden, aldus de beleidsnota’s, naar de andere delen van het land vervoerd moeten worden om de brandhout-schaarste op te lossen. Dat klonk mooi, ware het niet dat deze naaldboom een onbeheersbaar vuur genereerde en feitelijk ongeschikt was. Niet elke boom is hetzelfde: iedere fikkiestoker weet dat. Maar economie als leer van de homo economicus reduceerde zichzelf in die tijd door te denken vanuit ‘homogene’ goederen en de zaligmakende werking van de markt. Zowel analyse als oplossing werden door homogenisering van mens, goed en natuur op papier kinderlijk eenvoudig, maar in de weerbarstige praktijk ondoenlijk. En waar ligt dan de fout? Bij de mens, die onvoldoende de homo economicus uithangt? Bij de natuur, dat behalve eigen wetmatigheden ook grilligheden kent? Of ligt het toch bij de economische wetenschap die omwille van het gemak de maatschappelijke kosten bewust buiten hun geldblik plaatste? Gedesillusioneerd keerde ik huiswaarts, maar ook in Nederland heerste met een val van de Muur het marktdenken. De eendimensionale mensbenadering vormde de basis van economische politiek en wetenschap. Er was een kredietcrisis nodig om het maatschappelijk denken weer enigszins in balans te brengen. De marktrekening ging naar de belastingbetaler, naar de publieke sector. Dit is de geschiedenis waar wij als burger uit vertrekken – ook in Amersfoort. Welvaart opgevat als ‘geld-denken’ – als een eng begrip. Een brede kijk op welvaart en daarmee natuur is nodig.
Noodzaak omgevingsbalans
Hoe kijkt de mens in de 21e eeuw aan tegen bomen, de natuur? Vanuit de homo economicus beredeneerd leggen bomen beslag op ruimte: daar waar bomen staan, is geen landbouw, zijn geen wegen, staan geen huizen en wordt de mens als onverzadigbaar wezen miskend. Natuurlijk mogen mensen in een bos recreëren en (vooral!) een uitspanning bezoeken, maar per saldo nemen bomen ruimte in en daar moeten ze als het gaat om hun behoud wat tegenover stellen, aldus de markt-mens. De bomen hebben echter totaal andere waarden in zich dan dit vanuit geld-denken geschetst idee. Bomen kennen reëel economische waarden en waarden ‘an sich’. Ze vormen de verblijfplaats voor tal van andere organismen, ze zorgen voor schaduw en dat grond wordt vastgehouden; daarnaast dragen ze bij aan de lokale water- en klimaathuishouding.
Bomen nemen ruimte in. Foto Eric van der Velden
Een natuurlijk evenwicht is niet pardoes uit de lucht gevallen en eenmaal beschadigd, is het niet met een vingerknip te herstellen. En hoe je het wendt of keert: economisch en ecologisch evenwicht moeten elkaar in een bepaalde mate vinden, anders keert de natuur zich tegen ons en bedreigt het de stabiliteit van ons maatschappelijk leven. De klimaatcrisis vraagt om actie, om een aanpak van balans tussen mens en omgeving. Amersfoort is zich daar ten zeerste van bewust – gelukkig! Een breed perspectief op welvaart en daarmee op de (natuurlijke) omgeving is er. Maar de strijd om de ‘groene’ ruimte is er…
Vraag naar ruimte – wonen
Door de toename van de bevolking is er druk op de niet-bebouwde omgeving. En deze strijd om de ‘groene’ ruimte zien we in Amersfoort ook. Maar bevolkingsgroei is niet gelijk te stellen aan omgevingsdruk. Want de mate waarin dat verband geldt, wordt bepaald door de mens zelf en het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. De keuzen, en daarmee de te beantwoorden vragen die er zijn, zijn legio evenals de beleidsopties. Hoeveel woonruimte heeft iemand nodig? En moet deze woonruimte op de begane grond gevonden worden of kan dit ook op 9-hoog? En is deze gewenste ruimte na aankoop een permanent gegeven (tot dood of dementie er op volgt) of is kleiner wonen of woningdelen eenvoudig mogelijk? De woonwens en de interpretatie hiervan bepalen de omgevingsdruk; beleid, als tegenkracht van de markt, kan deze vraag naar ruimte faciliteren en daarmee versterken, of juist corrigeren. Dit is echt een lastig vraagstuk: algemeen geldt dat het aantal mensen per woning laag is en dat de doorstroom naar kleiner wonen beperkt is door zowel het aanbod als door het feit dat mensen op de oude stek willen blijven. Dat geldt landelijk, dat geldt voor Amersfoort, dat -is het een taboe?- moet besproken worden als we het ruimtebeslag willen aanpakken.
Vraag naar ruimte – mobiliteit
Een ander aspect van de mogelijke omgevingsdruk ligt erin dat extra woningen extra wegen met zich mee kunnen brengen. Veronderstellen we dat mensen vijf dagen per week met de auto naar het werk gaan en moet dat in de spits met amper kans op file? Of veronderstellen we dat iemand vanuit huis of op fietsafstand werkt? En hoe kijken we vervolgens naar het weekend? Wat moet men dan kunnen doen? Denk aan een tweede huis op de Veluwe, of de mogelijkheid tot funshoppen in London versus wekelijks meehelpen bij het lokale verenigingsleven? Het kenmerk van de mens is dat deze kan kiezen, het kenmerk van beleid is dat het deze keuzen in de gewenste richting kan bijsturen. Dit kan door beprijzen via accijnzen of gemeentelijke heffingen en dat levert geld op. Als iemand echter over veel geld beschikt dan vindt het ruimtebeslag toch plaats. Een andere mogelijkheid tot bijsturen is via wetgeving, dat afgezien van boetes geen financiële opbrengst kent, maar dat als beleidskader zeer effectief is. Lokale politici zijn in de keuzes van de inzet van deze instrumenten een belangrijke pion. Hoe zien zij, vanuit hun kiezers, het ruimtelijk vraagstuk? Hoe kijken zij naar de natuur, de andere organismen en de ecologisch gedefinieerde duurzame balans? Mag het ruimtebeslag disproportioneel groeien, of kiest men voor ‘inperken’, voor intensiever gebruik van bebouwde ruimte via bijvoorbeeld hoogbouw en het stimuleren van fietsgebruik? Het verhaal van de afgelopen decennia is helder: de natuur was het haasje, het beleidscredo was het eigen-wensen-eerst-denken, het zelfzuchtig neoliberalisme. Dit geldt ook voor Amersfoort: het denken vanuit automobiliteit lijkt in de genen van het ruimtelijk beleid te zitten. De omgevingsdruk is hierdoor groot – onnodig groot. Maar dit bespreekbaar maken en te vertalen in beleid vereist politici met en een visie en toch ook een nationale gedragen visie op het beperken van automobiliteit.
Van groen asfalt naar bosschages
De Covid-19-crisis biedt een ander perspectief op hoe we kunnen leven. Het bewustzijn van wat ICT mogelijk maakt, is als een big-bang tot een ieder doorgedrongen. De mens kan nabij zijn via een laptopscherm en dat kan ook bij veel beroepen en beroepshandelingen. De kantoorruimte kan met het slim plannen van gemeenschappelijk werken ingeperkt worden; het wegverkeer kan beperkt worden en daarmee kan ook de vraag naar wegruimte worden afgezwakt. Door COVID-19 (voor 1 keer hulde aan dit ellendige virus) kan er anders gekeken worden naar het ruimtelijk vraagstuk. Daarbij is het goed om enige sentimentaliteit over groen los te laten. Bomen, bossen, prima, maar als het gaat om veel landbouwgebieden is het verschraald landschap. Het is voor een deel groen asfalt geworden, en de biodiversiteit die ooit het landschap kenmerkte, is door intensieve landbouw teniet gedaan. Dit biedt weliswaar ruimte om de met bevolkingsgroei samenhangende (hoogbouw-) woningen te bouwen, het biedt vooral ook ruimte en uitdaging om aan dit groene-asfaltland weer natuurwaarden toe te voegen. Waarom kan er niet net als in de jaren dertig grootschalig op landschapsherstel worden ingezet? We hebben groene oases nodig, waardoor de klimaatstress afneemt en de biodiversiteit zich herstelt. Als we kijken naar de gemeente Amersfoort dan is dat bewustzijn er: het aanpakken, groots en meeslepend, vraagt om visie, vraagt om het willen vertellen wat ons te doen staan en dat met elkaar vormgeven. Politieke slagkracht dus.
Bebouwing in Amersfoort-Noord. Foto Rob Gerritsen
De omgevingsmens
Hoewel ik geen afbreuk wil doen aan de noodzaak van bouwen, moeten we het anders benoemen, om dit tijdsgewricht en ons economisch verhaal anders te motiveren. Er was een tijd van opbouwen, van een tijd die overging naar grenzeloze bouwzucht en nu bewegen we ons naar een tijd van ombouwen, van restauratie. Na de eendimensionale homo economicus wordt het tijd voor de homo circularis, de omgevingsmens, de mens die het herstel van zijn omgeving als opdracht omarmt. En dit verhaal is niet nieuw, het is allang zichtbaar. Denk aan de vergroening van daken, het ontwerpen van autoluwe wijken, het faciliteren van de fiets of het ombouwen van lege kantoorpanden tot woningen. We moeten dit verhaal vooral scherp zien en met elan vertellen. Het gaat om een hernieuwde biografie, die onze wereld verder laat draaien, gezamenlijk met bacterie, insect, vogel en dier. Alleen zo komen we uit de COVID-19-crisis, alleen zo maken we de opoffering die we de afgelopen maanden hebben gedaan, geloofwaardig. Want laat het helder zijn: ons economisch kijken uit het verleden was brandhout. We moeten keuzes maken, ook als burger in Amersfoort. Het idee dat er drie alternatieven zijn, is feitelijk juist. Er zijn immers verschillende krachten, maar een mens moet durven ombuigen, moet durven ombouwen. Het in het rapport over de omgevingsvisie beschreven alternatief ‘intensief en bereikbaar’ (lees: asfaltbelangen) moet door burgers worden omgebogen naar de twee andere beschreven alternatieven. De burger wil werken vanuit de alternatieven ‘lokale identiteit en gezonde buurten’ en ‘stad van parken en clusters’. Dat is de visie die hout snijdt. Voor asfalt-denken is als het om onze leefbare toekomst gaat geen plaats. Dus burger: kom uit je stoel! En kom op voor de twee alternatieven die onze toekomst maar vooral die van onze kinderen borgen en verrijken. Amersfoort weet wat het moet doen: het overtuigend aanpakken vraagt om een gedeelde slagkracht, om een gedeeld idee dat wij dit verhaal moeten maken. Een historische opdracht.